Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !

Bijgewerkt: 22 oktober 2025


Zij staan in krabben , lang en smal van lijve, en recht een regenval gelijken zij, van goude.... neen, van zijde en licht en edelsteen. 't En is van al dat bloeit entwat zoo geluw, in geen blommenstad; 't is geluw, naast aan 't groen.... 't en doet, 't is groen, ten geel'wen uitgezoet.

Zij huppelden telkens een eindje vooruit, hurkten neer, schoten met hun knikkers, huppelden verward pratend en kibbelend weer verder. "Alles goed!" riep eindelijk het Geluw Meuleken, toen de kinderen in de richting van boer Lauwe's schuur verdwenen waren. Rozeke ging haastig naar binnen en duwde de kamerdeur open. "Kan iek gaan?" vroeg hij. "Joa g' meniere, alles es goed!"

"Zoe 't wel," sprak zij tegen; "moar d'r hier van den achternoene ne rondleurder mee nen hond in huis geweest, die doar wa gedoan hét, en die kleinen riekt datte!" Hoe dacht ze 't uit om zoo te jokken! vroeg ze zichzelve met verbazing af. Het Geluw Meuleken, die angstig op den drempel van het achterhuis verschenen was, keek Rozeke met groote oogen aan.

In korten, vluggen draai kwam het door 't hek gereden en zij sprong met het Geluw Meuleken op zij en riep met heesche, schorre angststem: "Es hij doar?" "Joa hij, bezinne", antwoordde Vaprijsken van onder de kap. "Alfons!... hoe es 't mee ou?" riep zij nog, met het Geluw Meuleken naast het rijtuig meehollend.

Het wasse en 't worde een geluw graan, het bloeie en 't blijve buigend staan, vol zaad geladen; vol zegen, die geen' nijd en baart, geen' zucht, geen' zoek omleegewaard, geen' euveldaden! Houdt af, gij, wind- en wolkgeweld, die de akkerzaaite omverrevelt, en bleeke ellenden verspreidt alom: houdt af uw' hand; wilt verre weg van 't dragend land uw' geesels wenden!

Zij hielden even stil en luisterden, en dadelijk wisten zij dat het andere slijters waren, die ook naar boer Kneuvels' hoeve gingen en bij het hooren van hun stappen naar hen hadden geroepen, wel vermoedend dat zij voor hetzelfde doel zoo vroeg van huis trokken. Het waren twee mannen en twee meisjes: Bros Cnudde en Vaprijsken, met Liza Cloet en 't Geluw Meuleken.

Zij kon geen minuut meer stilzitten, voortdurend liep zij met het Geluw Meuleken naar buiten in den kil-mistigen avond tot aan het hek van den landweg en stond daar rillend in het donkere verschiet te peiloogen en te luisteren. Eindelijk zag zij in de verte een lichtje flikkeren. Daar kwam zeker de sjees. Krampachtig greep zij 't Geluw Meuleken bij den arm en een snik verkropte in haar keel.

En hij week al vast naar de deur. Zij schrikte. Weggaan! Dat kon niet, vooral niet op dit oogenblik, met de aanstaande volle drukte van den veldarbeid. Dat was een halve ruïne, voor haar en voor haar kinderen. En zij voelde zich plotseling laf worden; zij voelde, dat niet de misdadiger, maar wel het ongelukkig slachtoffer, het Geluw Meuleken, moest opgeofferd worden.

Smul reed niet meer met de merrie naar den akker, het veulentje kwam niet meer buiten, Vaprijsken dorschte niet meer in de schuur, het Geluw Meuleken liet haar glinsterende emmers niet meer rinkelen. En iederen morgen en avond luidde op den verren kerktoren een doodspoos....

Zij riep het Geluw Meuleken en samen brachten zij hem op de voutekamer, trokken zijn natte kleeren uit en stopten hem warm onder de dekens. "Ach Hier, ach Hiere, 'k ben ziek, 'k ben zeu ziek!" klaagde hij met dichte oogen. "'t Zal wel beteren," zuchtte Rozeke. "Houdt ou stil en sloap moar; we zillen ou woarm dekken, da ge goe zwiet."

Woord Van De Dag

cnapelinck

Anderen Op Zoek