Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !
Bijgewerkt: 20 juni 2025
ANTIPHOLUS VAN EPHESUS. En trap ik haar in, feeks, dan krijgt gij uw loon. Beproef het, dan krijgt gij het tuchthuis ter woon. Wie maakt aan de deur toch dat heidensch gedruisch? Op mijn eer, in uw stad is onrustig gespuis. ANTIPHOLUS VAN EPHESUS. Zijt gij daar eind'lijk, vrouw, voorwaar, gij komt vrij laat. Uw vrouw, schavuit? pak u weg, en vlug, is mijn raad.
O liefde tóch! hoe heeft zij hen door 't leed gedragen, Wier hart het lichtend beeld van 'n leven in zich droeg, Dat ze als een witte ster boven den einder zagen, Totdat hun staf 't licht uit de donk're bergen sloeg, En door de grauwe weerld 'n zondvloed van liefde welde, Waarin de oude aarde eind'lijk ging bestaan ! O liefde was wel de bezieling van die helden, Die voor ons vochten, die hebben gedáán gedáán ! Ik was nog maar een bloem !
Totdat Minaya eind'lijk riep, zijn metgezel en vriend: »De droefheid is geen passend kleed voor wie de wapens dient, Gij, die geboren zijt, mijn held, in een gelukkig uur, Trek vroolijk en verheugd van ziel op zoek naar avontuur. Wat heden gij als smart gevoelt, is morgen zaligheid! Het leed verdooft noch krijgstrompet, noch vreugde van den strijd!«
Tien jaren zijn het, sinds hij Rome's zaak Gediend en onzer tegenstanders trots Gestraft heeft met het zwaard, en vijfmaal keerde Hij bloedend weer en droeg zijn dapp're zoons Op baren van het veld; Nu eind'lijk keert, met eerebuit beladen, De wakkere Andronicus weer naar Rome, Titus, befaamd, met wapenroem gekroond.
En daarop bonden wij, mijn vrouw en ik, Steeds turend op het voorwerp onzer zorg, Onszelven vast aan de einden van den spriet; En dreven met een sterke stroom, zooveel Wij gissen konden, naar Corinthe toe; En eind'lijk brak de zon weer helder door En dreef de neev'len weg, die ons verdierven.
De woorden floten uit schorre keel; ze drong de linker vuist in de zij, tot een steun omdat alles daar bonsde; en toch, telkens wanneer ze even had opgehouden met spreken, vond ze nieuwe dingen te zeggen want hij zweeg, keek haar aan en zweeg, keek met oogen die ook niets zeiden. Wat ben je vreemd, dorst ze eind'lijk, wanhopig. Ik?... Hoedat?... vroeg hij traag, bijna stuursch.
Voor hunne gruw'len stierven onze broeders, Werd onzes vaders diepe smart gehoond, Hem door bedrog die brave hand ontfutseld, Die staâg voor Rome's roem gestreden had, Haar vijanden ten grave had gezonden, En eind'lijk ik, ikzelf, met smaad verbannen, En Rome's poorten weenend uitgedreven, Om hulp bij Rome's vijanden te zoeken, Die hunnen haat verdronken in mijn tranen, Met open armen mij als vriend omhelsden.
Apollo, Pallas, Jupiter, Mercurius, Beziel mij, dat ik 't wanbedrijf ontdekk'! Zie hier, mijn broeder; zie, Lavinia, zie; De zandplek hier is vlak en effen; kunt gij, Zoo doe dit na. Zoo heb ik hier mijn naam Geschreven zonder een'ge hulp der handen. Gevloekt zij hij, die tot den vond ons dwong! Schrijf gij nu, lieve nicht; onthul ons eind'lijk, Wat God ter wrake wis onthuld wil zien.
Woord Van De Dag
Anderen Op Zoek