United States or Panama ? Vote for the TOP Country of the Week !


Dries toch was geen gewoon oppasser. Hij was voor Frank geen vreemde. Hun vriendschap dagteekende reeds van hunne kindsheid.

Slaat dood dat kanalje! en hij spoorde zijn paard aan en reed op den troep voor zich in, gevolgd door den luitenant, met het plat van de sabel slagen uitdeelend. Dries, die den heilige in het oog had gehouden, reed op hem aan. Ha, vriend heilige! riep hij; wij hebben nog eene oude rekening te vereffenen; de heiligen van Marokko schijnen nog niet mak genoeg te zijn.

Ik moest naar.... wat drommel! waarheen moest ik ook. O ja, ge weet wel, kapitein, dat we te Tanger die kloppartij hebben gehad? Ja, zeide de kapitein. Maar Frank antwoordde niet. Hij keek stil voor zich, als had hij geen woord gesproken. De kapitein keek Aroesi aan. Deze glimlachte, en de kapitein werd weder gerust. Jongen, Dries! begon de luitenant opeens weder op droefgeestigen toon.

Parbleu! zeide de kapitein, dat kan te pas komen. Als die knapen zich niet te ver van dezen omtrek ophouden, zullen we eens zien, waarde luitenant, of we heden avond niet een paar karbonaden bij ons souper kunnen krijgen. Dat zou eene aangename afwisseling zijn, zeide de luitenant. Nu als ze er zijn, zeide Dries, dan zullen wij ze wel opsporen kapitein, niet waar?

Doch eer iemand er nog op bedacht was, sprong Dries op, snelde den heuvel af en den kameel achterna. Nauwelijks zagen de luitenant en de kapitein wat Dries ging wagen, of beiden laadden hunne geweren en legden zich neder om hem tegen de aanrukkende Arabieren te beschermen.

Zoo gezegd zoo gedaan, en terwijl Aroesi met Rebecca en Mohammed achterbleven, gingen de luitenant en de kapitein op weg, en Selam met de drijvers trok om de legerplaats in altijd grooter kringen om den verlorene op te sporen. Wat was er intusschen van Dries geworden? We zullen het zien.

Van lieverlede was, ondanks de brandende zon, de vroolijkheid bij het gezelschap weergekeerd en het vroolijke lachen, dat nu en dan weerklonk, bewees, dat de kapitein noch Dries hun vroolijkheid hadden verloren al reisde men, om zoo te zeggen, met den vinger aan den trekker van het geweer of de hand aan de greep van de sabel.

Allah zij met u! zeide de kerel lachend, en ging ter zijde zonder nochtans den blik van onze vrienden af te houden. Daarbij speelde een zonderlinge glimlach om zijnen grooten mond en knikte hij aanhoudend zachtjes met het hoofd, alsof hij de oplossing van iets dat hij zocht, had gevonden. Doch behalve Selam en Dries sloeg geen van allen acht op den smerigen vent.

Vooral Selam was het, die den kerel onderzoekend opnam, en op het oogenblik, dat hij hem eenige floe's in de geopende hand wierp, ontroerde hij. Dries had die ontroering opgemerkt en vroeg Selam naar de oorzaak daarvan. 't Is niets, zeide Selam, 't was mijne verbeelding, die mij misleidde.

Zwijgend beschouwde Dries eenige oogenblikken zijnen vijand, toen werd zijne aandacht getrokken door een rauw gekrijsch en opziende, zag hij een wolk van raven, kraaien en eene kleine giersoort, die boven de kloof dwarrelden, elkaar als het ware toeroepende, dat hun daar beneden een goede maaltijd wachtte.