Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !

Bijgewerkt: 25 november 2025


Ja, en dáár is het, dat zij, in hun afschuwelijke minnarijen, de Geuzen ter wereld brachten. Ja, en ik spuw op ulieden. Bij die rede, zeiden de Geuzen tot elkander, zoodat hij het hoorde: Waarom onderhouden wij dien luien hond, dewelke niets doet dan beleedigingen braken? Wij zouden hem beter ophangen! En dra brachten zij alles in gereedheid.

Het was om den middag; de handwerkslieden, dijkwerkers, kasseiers, scheepmakers, de vrouwen met het middageten van heure mannen, de kinderen die op hunne vaders stonden te zien, dewelke boonen aten met gekookt vleesch, allen lachten, klapten in de handen bij de gedachte aan een nakend gevecht en hoopten, met onverholen blijdschap, dat een der strijders zijn kop zou ingeslagen worden, of deerlijk gehavend in de vaart zou vliegen, tot groot genoegen van elkeen.

Het water schreeuwde, zuchtte als zij het doorkliefde. Grijnzend zat de Dood op de achterplecht van het schip, met zijne zeis in eene hand en in de andere een zweep, met dewelke hij de zeven personages sloeg. Een derzelven was een treurige, magere, trotsche, stilzwijgende vrouw. In eene hand hield zij een schepter en, in de andere, een zweerd.

Deze morgen met hem ter jacht rijdende heeft hij mij een middel aangewezen, bij dewelke wij met Gods hulp de Koning Philippe le Bel verzoenen mogen." De Jongeling sloeg met blijde opgetogenheid de handen te samen en riep "O Hemel zijn goede engel heeft uit zijn mond gesproken! En wat moet gij daartoe doen, mijn vader?"

Lager, afzakkend noesch neerwaarts, schaduwden de donkergroene sparrebosschen gelijk tapijten, die het warme leven, dat daar begon, vóor het nederzinken zouden beschutten tegen den sneeuwkouden dood, dewelke, ginder boven, in zijne almacht en zijne majesteit troonde. Krassende kraaien waggelden in het groote licht. Het licht zong.

En zij zongen en riepen: "Vive le Geus!" en dobberden aldus op het ruime sop. Te dien tijde namen de Geuzen, onder dewelke Lamme en Uilenspiegel waren, het stedeken Gorkum. En zij waren aangevoerd door kapitein Marinus.

Een menigte gebochelde pelgrims, die elkander volgden, gingen tusschen den muur en de zerk van het graf, tegen dewelke zij stilzwijgend hunne bulten wreven. En aldus hoopten zij er van verlost te worden.

En gij, wind, die klagend huilt in de bremstruiken van het duin en in het want van de schepen, gij zijt de stem van de slachtofferen, die roepen om wrake bij den Heer, dewelke mij helpe in mijne onderneming! En waggelend op zijne beenen, alsof zijn hoofd honderd pond woog en zijne maag overlast was, daalde hij neer van het duin.

Dien moord beken ik gereedelijk, vermits ik sta onder de bescherming der wetten van Vlaanderen, volgens dewelke, na verloop van tien jaar, de moord niet meer vervolgd wordt. De baljuw vroeg hem: Zijt gij geen tooveraar? Neen, antwoordde Damman. Bewijs het, zeide de baljuw. Ik zal het doen op tijd en stond, zeide Joost Damman, maar nu past het mij niet.

En Uilenspiegel zeide: Op een frisschen, helderen Meimorgen, vond Lodewijk van Nassau dewelke Bergen meende binnen te rukken, zijne voetknechten en zijne ruiters niet meer. Eenige vertrouwden hielden eene poort geopend en eene brug was neergelaten, opdat hij de stede kon nemen. Maar de poorters bemachtigden de brug en de poort. Waar zijn de soldaten van graaf Lodewijk?

Woord Van De Dag

religie

Anderen Op Zoek