Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !
Bijgewerkt: 17 mei 2025
Eenige witte vogels, van het geslacht der steltloopers, der ooievaars of kranen, schijnen den landman in zijn arbeid behulpzaam te zijn: met deftigen stap volgen zij hem en steken telkens hunne lange bekken in de geopende voor: zij verslinden gretig al de wormen en insecten, die de ploeg uit hare stille verblijven heeft opgeschrikt. De bodem der vallei is voor de rijstcultuur bestemd.
Ik ~wachtte~ voor het hek, tot de trein voorbij was. Ik ~verwacht~ ieder oogenblik mijn vader. Ik ~verwacht~ een ongeluk. ~Verbeiden~ drukt hetzelfde uit, maar geeft tevens nog aan, dat men met innig verlangen de gebeurtenis tegemoet ziet; het behoort alleen tot den deftigen stijl. De ~langverbeide~ dag was eindelijk gekomen.
Kunt u dat niet zien aan hun deftigen gang, aan hun oogen, die zij maar half opendoen en aan hun verachtelijk opgetrokken neuzen? Het zijn de gasten van onzen hetman. Acht dagen geleden was zijn huis er zóó vol van, dat de vrienden van de Ukraine er zich ongerust over maakten.
"Ah," riep Francis lachend; "daar hoor ik weer mijn deftigen neef, jonker van Zonshoven, een allerlastigst mensch, Willibald, waarmee ons garnizoen nu sinds eenige dagen is versterkt; hij ziet nergens tegen op; hij zou mij heel graag het commando ontnemen, en hij heeft al zijn best gedaan om mij van mijn majoorsrang te degradeeren."
De meneer van 't examen zag de klasse rond, en riep toen nog eens met deftige stem: Gerard Jan Ligthart. Alle kinderen keken naar mij. »Kom jongen, jij bent het," zei de meester. Ik stond op en liep naar voren, gauw, zenuwachtig. Daar stond ik tegenover den deftigen meneer. Ik klein, hij groot. Ik ontroerd, hij rustig. En hij glimlachte mij kalm tegen.
Gij zoudt voorwaar in dien deftigen grijsaard, wiens hoogepriesterlijks kleeding Vondel zelf tot in de kleinste bijzonderheden heeft voorgeschreven, den vroolijken offeraar aan de godin Bierana en den god Brandemoris, Harmen Van Ilt, niet herkennen. Die voor de Rei van Priesteren 't woord voert, is de letterzetter Frans Schuylingh.
Terwijl Moeder vertelde, zag ik Aalders, een eenvoudig man, het petje op, met een brood in de hand de oude trap oploopen, aan de kamerdeur kloppen, het brood op tafel leggen, even een praatje maken, en weer verdwijnen. En als pendant daarvan dien deftigen meneer in Emmerik, in de prachtige kamer, aan zijn bureau, met het stapeltje geld, en Moeder staande op het dikke tapijt.
Het mocht een schoon denkbeeld heeten, dat in de Rederijkerskamer de nederige ambachtsman zich eene plaats kon verschaffen naast den vermogenden handelaar of den deftigen regent: dat, waar alleen iemands letterkundige verdiensten in aanmerking kwamen, de winkelier Vondel of de smid Krul eene hoogere plaats innamen dan deze of gene Schepen of Commissaris; maar niet alle winkeliers en ambachtslieden, die in de Kamer werden opgenomen, waren mannen van bekwaamheid en studie als Vondel en Krul.
Hij komt in gezelschap van zijn vader, den deftigen opper-lijfarts van den gouverneur: eene waardigheid die sedert vele geslachten in zijne familie erfelijk is en waarin hij mettertijd zijn vader moet opvolgen. Beiden komen ons uitnoodigen, den dag van morgen in hunne woning door te brengen.
Verschrikt nam hij den deftigen heer de kous uit de hand en stak twee van zijne breede vingers door het gat. De vingers gingen er tot aan de hand in! Toen keek de koning half ernstig, half lachend den deftigen heer aan, die nog altijd beschaamd, met gebogen hoofd vóór hem stond, en zuchtend zei hij: "Heer opperste in mijn paleis, bovenste baas over mijne huishouding, je bent een knap man; maar verstand van kousen stoppen heb je geen zier. En wat helpt het me, dat ik koning ben, als ik met gaten als vuisten in de kousen loopen moet! Wat helpt het me, dat ik koning ben, als ik geene koningin heb!.... Wat zou je er van denken, als ik me eens eene vrouw nam?".... De deftige heer, die al doodsbenauwd geweest was voor de groote ontevredenheid van den koning, was w
Woord Van De Dag
Anderen Op Zoek