Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !
Bijgewerkt: 29 juli 2025
Ze moesten onophoudelijk aan het petje denken, en konden daardoor niet zoo goed luisteren naar den meneer in den catheder. Daarbij kwam nog, dat het eene handje ook twee halfjes moest bewaren, een voor het zakje en een voor het negertje. Het zakje ging rond en vroeg voor de armen, het negertje stond op een tafel en vroeg voor de heidenen.
De ander was een ernstige verschijning, maar loste zich op in de nevelen van vormlijkheid en deftige statelijkheid. Meneer Beekman kwam uit de nevelen zijner predikatie hoe langer hoe dichter bij je en werd daardoor hoe langer hoe concreter. Je liep aan zijn hand vertrouwend mee. Voor den ander zette je, op een afstand, eerbiedig je petje af.
En als we dan bij nicht waren, en ze legde zoo netjes de reepen in haar verlakte koektrommeltjes, en ze gaf ons met een vriendelijk gezicht en een zachte hand al die brokken, dan stonden we daar met een schijnheilig gezicht bij, namen als zoete jongetjes het petje in de linkerhand de brokken met de rechterhand aan, want je moest altijd iets met de rechterhand aannemen, dat was netjes, ook de door bedrog verkregen dingen, en, kleine, gemeene huichelaars als we waren, groetten nicht heel beleefd, want ook dat hoorde zoo, en gingen met ons listig gestolen goed de straat op, om daar er van te genieten.
Op den Nieuwendijk woonde sedert jaren een zekere Bommers, die een ouderwetschen kruidenierswinkel hield en jaar in jaar uit, met een vettig glimmend lustren jasje aan en een dito petje op ’t hoofd, achter zijn toonbank stond, om naast een winkelknecht, die er even oudbakken en kleverig uitzag als hijzelf, koffie, krenten, suiker en andere zoetigheid af te wegen, of petroleum, stroop en patentolie te verkoopen.
De blonde Geldersche deerne in haar eenvoudig paars jakje, den blik onafgebroken naar den spreker gewend; zij, naast den grijzen burger uit de stad, met zijn zilverwitten steeds ongedekten schedel, en aan zijn arm den zwakken blinden jongen, met het petje in de hand en de matte oogen naar boven gericht.
Zonderlinge markt voorwaar, waar men op de teenen loopt in eeuwigdurend geflaneer. Een zeventigjarige, steunend op zijn kleinzoon, lacht mij vriendelijk toe. Hij is het verleden, hij met zijn costuum van een vlaamsche schilderij; het kind is het tegenwoordige, de toekomst met zijn knellend petje en vierkant afgesneden buisje. Ik wenk en wijs op mijn camera.
Meneer Kuyper zie ik als een teere figuur, een man van middelbare groote, in 't zwart gekleed, een zijden petje op. Zijn gelaat was zacht, bleek. Zijn oogen lichtblauw. Zijn gang opmerkzaam en rustig. Ik voelde iets teers voor hem, of ik voor hem wilde vechten. Dat gevoel ging geheel uit van zijn verschijning, want ik herinner mij niet, dat hij mij ooit persoonlijk goed deed.
En glimlachend vertelde dan Bernard, die wel wist wat er ontbrak, hem alles wat hij weten wou, en dan lachte oom tevreden en schoof zijn petje weer recht en presenteerde zijn neef een fijne sigaar en een vlammetje, en begon van vroegere zaken van hem en van zijn vader, van aardige meevallertjes en slimme handige zetten te verhalen.
Terwijl Moeder vertelde, zag ik Aalders, een eenvoudig man, het petje op, met een brood in de hand de oude trap oploopen, aan de kamerdeur kloppen, het brood op tafel leggen, even een praatje maken, en weer verdwijnen. En als pendant daarvan dien deftigen meneer in Emmerik, in de prachtige kamer, aan zijn bureau, met het stapeltje geld, en Moeder staande op het dikke tapijt.
Alom de stille, groene of bruine herfstvelden; en, in 't verschiet, de rood-en goud-getinte hooge boomenkruinen, waaruit de fijne, grijze naald van het dorpstorentje opschiet. Daar komt de trein. Slechts enkele reizigers staan wachtend op 't perron, en de chef, met zijn rood petje op, komt buiten.
Woord Van De Dag
Anderen Op Zoek