Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !

Bijgewerkt: 11 mei 2025


Zeventien schouwen voerden groote en kleine donderbussen, stormtuigen, en andere krijgsbenoodigdheden aan; en alles deed zien, dat het Cleve en Montfoort met de bestorming ernst was.

En schoon Arent van Benscoep geen beter lot verdiende dan Willem van Zaenden ter wille van Gijsbrechts broederhart is het ons toch lief, dat Loef van Cleve den verrader nog heeft kunnen behoeden, en Gijsbrecht hem in veiligheid te Kervenheym wist. Maar weldra werd gijsbrechts toestand zelf hachelijk.

BOENDALE is het hier geenszins met zijn voorganger eens. In zijn Lekenspiegel sprak hij de overtuiging uit, dat de menschen tegenwoordig even goed zijn als vroeger. In zijn Teesteye neemt hij die stelling in het eerste hoofdstuk reeds weer op, gaat na hoe het komt dat wij het voorgeslacht zoo prijzen, betoogt de waarheid zijner stelling met voorbeelden uit het Oude en het Nieuwe Testament, en hangt daarna een zóó verlokkend tafereel op van de braafheid en vroomheid zijner tijdgenooten dat men een oogenblik aan ironie denkt; doch uit het gansche werk blijkt dat men den dichter ook hier moet houden aan zijn woord. Deze verheerlijking van zijn tijd komt in een eigenaardig licht te staan, indien men haar naast den proloog van het werk plaatst. BOENDALE heeft zijn Teesteye opgedragen aan een machtig en invloedrijk edelman, ROGIER VAN LEEFDALE, kanselier van Brabant en burggraaf van Brussel. Heer ROGIER was blijkbaar een MAECENAS voor BOENDALE. De dichter verzekert dat hij zijne dichtkunst wil stellen ten dienste en ter eere van zijn hoogen beschermer en diens gemalin AGNES VAN CLEVE. Hoog verheft hij beider lof, zelfs hunne namen deelen daarin: wie kan mooier namen bedenken dan: ROGIER EN ANGENEESE?

By het verzet der Gelderschen tegen Hertog Karel, sloot Heer Willem zich der partij van den laatste aan, en verscheen met zijne drie zonen en hunne wapenknechten zelf in 't Hertooglijk heir, waar hy groote diensten bewees, en in het beleg van Nymegen, 1473, zijne tenten opsloeg aan de overzijde van de Waal in 't dorp Lent, aan de zijde van zijn ouden vriend den Hertog van Cleve, met wien hy de overmoedige stad zeer in de engte bracht.

Nu weet ik vooraf, dat er ongeloovigen zijn, die haar als geheel fabelachtig zullen verwerpen; die met een glimlach de schouderen zullen ophalen, en zeggen, dat alle geslachtboomen van onze oude Hollandsche Huizen reeds in den beginne een verbintenis aantoonen met het een of ander vorsten-geslacht, de eene nog meer uit de lucht gegrepen dan de andere: dat er geen Koning van Engeland onder den naam van Edmund in de dagen van Boudewijn van Heusden geregeerd heeft, maar wel, achtereenvolgends, Egbert en Ethelwolf, en dat de geschiedenis van Engeland niets vermeldt van het wegloopen der dochter van een van beiden met een Ridder uit Neder-Duitschland: eindelijk, dat er in de negende eeuw nog geen blazoenen bekend waren, en dat het wiel van Heusden in allen gevalle niets anders is, dan de acht schepters van Cleve, met een band omringd.

Nu begreep men in Holland om tot afdoende maatregelen over te moeten gaan en de stad Utrecht zag zich weldra door eene sterke belegering onder Maximiliaan geheel ingesloten. Vergeefs waren alle onderhandelingen, en de Aartshertog was eindelijk oneerlijk genoeg, om de afgezonden onderhandelaars, Engelbrecht van Cleve en Burgemeester Gerrit Soudenbalch, gevangen te houden.

Evenmin baatte het Baern en Soest, dat hunne inwoners beroemd waren om heldenmoed zoowel als om bekwaamheid in het voeren van den boog: beide dorpen werden overvallen, en de gloed hunner vlammen lichtte tot op den Amersfoortschen berg, vanwaar Engelbert van Cleve ze aanschouwde, juist toen hy naar Utrecht trok om het hem aangeboden ruwaardschap over het Sticht te aanvaarden.

Geen wonder was het daarom geweest, dat zoovelen getracht hadden, zich van de voogdij over den jongen Graaf, en zoo ook van de regeering, meester te maken, waaronder, behalve Van Borselen, genoemd moeten worden Dirk van Cleve en Jan van Avennes, graaf van Henegouwen.

En de omstandigheid, by deze laatste bepaling geregeld, had weldra plaats. Johan Bentynck, die als eerste Edelman uit de Veluwe de overeenkomst van 27 Januari 1538, omtrent de vereeniging van Gelder en Sutphen met Gulick en Cleve mede bezegelde, bekleedde zijne waardigheid tot in 1543, toen hy op den 16en Oktober overleed, en ze, met het bezit van 't Loo, aan zijn oudsten zoon Adolf naliet.

Woord Van De Dag

kiest

Anderen Op Zoek