United States or New Zealand ? Vote for the TOP Country of the Week !


Zij is de poëzie van Corfu. Een kanaal scheidt haar van de Spianata, een brug verbindt haar ermêe. Men wandelt haar vrij binnen en dwaalt over hare opgaande wegen en trappen naar boven. Door de sombere cypressen heen blauwt de zee als een droom.

Die bodem is den hemeltempel waard, En bootst de starren van zijn koepelwelven Met mozaïk van bloemen na!.... Schoone Aard, Hoe lokt gij hier den hoogen hemel-zelven Ter neder, tot hij altijd teêrder blauwt, En eindlijk wegsmelt in uw levend emeraud!

Mijns vaders groef Ligt ginder droef, De waat'ren neuren In eindloos treuren, Toch blauwt mijn boot Door zeeën groot, Door buien zwoegend, De golven ploegend Zal verder gaan, Op, af en aan; Wees mij voor 't leven Tot woon gegeven, Wees graf voor mij O zee, zoo vrij. Tegnér, Frithiof-sage. Frithiof als balling.

Stil, stil is de hooge kamer. Tegen de neergelaten venstergordijnen blauwt de vroege Meimorgen en verwisselt zijn violette klaarte met het ongelijke kaarsenlicht. Twaalf groote kaarsen branden aan het hoofdeinde van het zwarte praalbed, waar, in de opene zwaar-eiken kist, wit uitrust de doode mevrouw Chanteraine.

Daar beneden tusschen 't hout, Waar de dunne rookwolk blauwt, Onder rozen en violen, Ligt de rieten stulp verscholen: Daar zit Thyrsis, jong en teêr, Naast heur Corydon ter neêr: 't Middaguurtjen heeft geslagen, 't Nedrig maal, Op reine schaal, Wordt door Phyllis opgedragen; Die nog pas heur taak volbracht, Of zij gaat heur Damon vinden, Die op 't stoppelveld haar wacht, Om de garven saam te binden: Menig air Van 't welig koren, Leest ze, als Ruth, uit greb en voren, Voor heur moeder bij elkaâr.

Naderbij poost het oog op de wouden van Quaremont en den Kluisberg. Links blauwt de Drievuldigheidsberg, in het Doorniksche. Heinde en verre steekt de roode kleur der daken aangenaam af bij het donkere groen der gewassen. Terugkeerende naar den steenweg, blikken wij op de stad, in de diepte, en verderop de reeks heuvelen, die langs Ellezele en Vloesberge naar Lessen loopen.

De rondende afgrond blauwt in zonnegloed, En wijkt ver in de verte en hoog naar boven, Mijn ziel wiekt als een leeuwriks-lied naar boven, Tot, boven ’t licht, haar lichter licht gemoet: Zij baadt zich in den lauwen aether-vloed, En hoort met hosianna’s ’t leven loven, Het floers is weg van de eeuwigheid geschoven, De Godheid troont.... diep in mijn trotsch gemoed;

Gij spiegel van d' Oneindige! mijn oog Zoekt vruchteloos op uw onmeetbre stroomen Een plekjen waar het eindlijk rusten moog': Zij weemlen voort, wijd, boômloos, zonder zoomen, Tot mijn gedachte in doffe duizeling Ter nederzinkt. Toch houdt uw tooverkring Haar vast. Ze ontwaakt en zweeft weêr op uw baren, En stroomt met die al verder, en daar blauwt Geen grenspaal op.

Door de’ akker ging een mensch en lachte, daar Hij weder hoorde èn spot èn smaad beginnen, En sprak: „Als deze wordt gij al te gaêr.” De purpren scheemring houdt den burcht omvangen, De glimvlieg glanst in ’t mos der muur en blauwt, En met een gloed van liefde op rozewangen, Schenkt zij den scheidenskus aan ’t puin, dat grauwt.

geen rimpelken in 't lief gelaat des waters, dat vol blommen staat; geen wind, geen woord: rondom gespreid, al schaduwe, al stilzwijgendheid! Dan, diepe, diepe in 't water, blauwt, half groen geblest , de hemelvaut; en, priemend' hier en daar vergaat een langgesponnen zonnedraad. Hoe eerbaar, edel, schoone en fijn kan toch eene enkele blomme zijn,