Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !
Bijgewerkt: 18 mei 2025
"O mijn ongelukkig vaderland!" zuchtte Madzy: "wat moet er van u worden?" "Dat weet ik niet," zeide Adeelen: "ik kan niet alles alleen af. Aylva ligt ziek: vader Syard, die zooveel praats had, is verdwenen: denkt slechts om zich zelf: maar zooals het nu is zal het niet blijven, of ik werp mijn zwaard in 't meer en word een monnik. En nu vaarwel!"
"Is het ons veroorloofd," zeide Aylva, onder het voortrijden, "de namen te vragen der edele Ridders, aan wie wij heden dubbel verplicht zijn?" "Het smart mij," antwoordde Deodaat, "dat het vermelden daarvan u weinig bevredigen zal, daar onze namen u waarschijnlijk onbekend in de ooren zullen klinken. Mijn vriend heet Reinout, ik Deodaat van Verona."
De dappere Generaal Hans Willem, Baron van Aylva, die den Lande in een zeer netelig tijdperk voortreffelijke diensten bewees, was hem een Leermeester zonder wederga, en had hem den weg tot een onsterfelijken roem helpen banen. Zijn dood was voor Friesland een zware slag, want in hem werd een schrander, deugdzaam en edelmoedig Vorst, een magtig Beschermheer verloren.
Tranen van spijt zwollen in de oogen der maagd: en zonder een woord te spreken viel zij in een armstoel. Er was een oogenblik van stilte. "Deodaat! volgt ge mij?" riep op eens Reinout met een donderende stem. "Ik kom!" antwoordde Deodaat. "Neen!" zeide Aylva, hem tegenhoudende: "zoo moet gij ons niet verlaten.
"Wij zijn gevoelig aan de beleefdheid, welke men ons bewijst," zeide Aylva tegen den edelman, die het woord gevoerd had: "een rond en gul onthaal is ons het aangenaamst: en het zou ons spijten, indien iemand om onzentwil plichtplegingen maakte."
In 1758 heeft de Generaal AYLVA deze zes stukken geschuts gelegateerd aan de Staten van Friesland, op wier last ze, na zijn overlijden in 1772, geplaatst werden vóór de Hoofdwacht te Leeuwarden, volgens Reg. Staats-res. 41, 61; Teg. Staat, II 109; TE WATER, Verbond der Edelen, II 167; KOK, Vaderlandsch Woordenb. II 403; BOSSCHA, Heldend. II 657; WAGENAAR, Vad. Hist.
Al de dienaars zijn nog wakende, om op den Heer van Aylva te wachten, en gij zoudt onmisbaar gezien worden: vernam de Olderman of de eerwaarde Abt iets van ons gesprek, het kon voor ons allen gevaarlijk zijn." "Zoo ik den tuinmuur overklom...." zeide de Stichtenaar.
Met deze woorden scheidden zij, en de Olderman begaf zich naar de haven. Hier deed zich een dof gemompel hooren: verscheidene menschen liepen met drift heen en weer, en Feiko, naar de aanleiding van het rumoer gevraagd hebbende, kwam aan Aylva melden, hoe Norwert in brand stond, en hoe het gerucht reeds door de stad liep, dat de gansche vloot aldaar geland was.
Maar de Graaf had deze schampere taal niet meer gehoord: zich zonder verdere groete omwendende, had hij met de zijnen het vertrek verlaten. In 't heengaan echter kon Beaumont niet nalaten, de hand van Aylva te drukken: "helaas!" fluisterde hij hem in: "wat ik gevreesd heb is bewaarheid geworden: de breuk is onherstelbaar: en zoo wij elkaar terugzien, zal het niet dan op het slagveld zijn."
"Ik hoop dat gij de kruik met olie van Sint-Janskruid hebt medegenomen, welke op mijne kamer staat," zeide de Abt, die op het gerucht was komen aanschommelen en van wonden hoorde spreken. "En gij ook weer hier, mijne Heeren!" zeide Aylva, eenigszins verwonderd, de beide Ridders te herkennen: "welk een gelukkig toeval verschaft ons opnieuw de eer van uw bezoek?"
Woord Van De Dag
Anderen Op Zoek