United States or Mauritius ? Vote for the TOP Country of the Week !


"Wel, mijnheer, hij heeft daar een langen staak; maar wat hij er mee voornemens is, dat is voor mijne oogen verborgen. Hij maakt er allerlei bewegingen meê tegen 't luik van den rookzolder." "Netje, tegen onzen zolder! Wat zou hij daar uitvoeren, Netje?" "'k Weet het niet, Weber; maar 't zal mij niet verwonderen, als er morgen weêr worsten weg zijn." "Kijk eens, kijk eens.

"Mevrouw," zeide hij, "ik moet meêgaan; alleen voor u maakt zij niet open, en eigenlijk zit ze niet eens op den rookzolder, ze zit daar achter op een plekje, wat ik alleen weet." Zoo liep hij dus vooruit en de vrouw van den baljuw volgde hem, maar zachtjes. Frits klopte aan de deur: "Mamselletje, doe open, ik ben 't!" Geen antwoord. "Mamselletje, wel, wel! Zuur varkensvleesch!" Geen antwoord.

Zij spoedden zich nu alle drie naar boven, naar het rookzoldertje, en nadat Frits Sahlmann de losse plank en de gelegenheid daar achter had aangewezen, sprak mijn oom Herse: "Zóó, mamselletje! ga hier nu op den rookzolder zitten, want zitten moet gij nu; ik zal achter u toesluiten, en wanneer gij hoort, dat hier iemand aan de deur komt, dan kruipt gij zachtjes door de plank in het kleine hoekje, maar pas vooral op, dat gij niet hoest of niest."

Eindelijk zeide hij: "Netje, zij heeft gelijk; dat de meiden meêgaan, kan geen kwaad. Maar Netje," en hij snoof zoo'n beetje in de lucht rond; "'t ruikt hier zoo naar gerookte paling; is de oude Neils uit Gulzow met zijn' paling hier geweest?" "Wat praat je toch, Weber? dat is van haar, zij heeft immers over het uur op den rookzolder gezeten."

"Neen, zij zat op den rookzolder, en toen heeft zij de worst voor mij aan den stok gestoken; daar had ik een spijker ingeslagen." "Maar je hebt me straks nog gezegd, dat je niet wist, waar mamsel Westphalen was; Frits Sahlmann, je hebt dus gelogen." "Mijnheer de baljuw, och, sla mij niet! Dat is mijne schuld niet.

Hij achtte zich dus verloren, begon te schreien en zeide: "Ze is mij gegeven." "Dat jokt ge!" was het driftig antwoord van de vrouw van den baljuw; "je hebt ze met een stok van den rookzolder gehaald." "Netjelief, bedaard! geene suggestieve vragen! Frits, wie heeft je die worst gegeven?" "Mamsel Westphalen." "Frits, wáár?" "Toen ik in den boom zat." "Zat zij daar dan bij jou?"

"Ik kom dadelijk, mijn lieve Luth, Netje, de zaak is pressant. Frits Sahlmann, haal mij mijn jas, en Netjelief, ga gij naar dat arme schepsel op den rookzolder, en breng haar beneden." Hoe vlug bracht Frits Sahlmann den jas! Hoe ijverig was hij om den baljuw uit de oogen te komen!

Maar, waarom zij toch den horlogemaker heimelijk in hare kamer had ontvangen? Hier zweeg mamsel Westphalen stil; het bloed vloog haar in 't aangezicht over de onbeschaamdheid van dien Franschen kerel; dat was de vraag, die haar op de vlucht gejaagd en naar den rookzolder gedreven had. Toen zij echter, in den angst haars harten naar een antwoord zocht, kreeg zij hulp.

Mijn oom Herse had een goed hart; mijn oom Herse had een teergevoelig gemoed; en toen de asch hem niet meer in de oogen zat, en mamsel Westphalen de schrammen in zijn aangezicht met zoeten room had ingesmeerd, zoodat zijn lief rood gelaat er uitzag als een paddestoel, waarmeê de vliegen doodgemaakt worden, zeide hij vriendelijk: "Houd nu met dat schreien maar op; ik help u terecht; gij moet vluchten." "Vluchten!" riep zij en keek heel verbaasd hare figuur van boven tot onderen aan. "Mijnheer Herse; ik vluchten!" En zij dacht daarbij aan de duiven, die zij boven op de duiventil had, en indien hare omstandigheden niet zoo droevig geweest waren, zou zij bijna gelachen hebben. "Ja," zegt mijn oom, "kunt gij bij dezen weg en in dit weder, wel zoo'n mijl of drie vier, in ééns door marcheeren? Want een rijtuig is niet te krijgen, en 't is ook niet heimelijk genoeg." "Mijnheer Herse," zegt Mamsel Westphalen, en het lachen verging haar geheel en al; "zie mijne persoonlijkheid aan; ik ben wat zwaar gebouwd, en het trappenklimmen wordt mij soms al heel moeilijk." "Kunt gij dan rijden?" "Wat zegt gij?" "Ik meen, of gij kunt paardrijden?" Mamsel Westphalen stond nu op en zette de handen in de zijden, zeggende: "Met schande wil ik niet leven. Welk vrouwspersoon rijdt te paard? Ik heb er maar één gekend in mijn leven, en dat was eene freule, maar die was er ook naar." Nu stond de raadsheer Herse op, en liep een paar maal in gedachten, in de keuken, op en neder; eindelijk vroeg hij: "Acht gij u zelve in staat, om u bij dit weder, vier en twintig uren in onzen stads-veengrond in het riet te verstoppen?" "Mijnheer Herse," zegt mamsel Westphalen en zij grijpt weêr naar haar boezelaar en droogt hare oogen af, "zie, 'k ben nu al in de vijftig en 'k heb verleden najaar die zware ziekte gehad..." "Dan gaat dat ook niet," valt de raadsheer Herse haar in de rede, "dan zijn er nog maar twee wegen; een naar boven en een naar beneden. Vluchten moet gij, 't zij op den zolder, of in den kelder." "Mijnheer de raadsheer!" roept Frits Sahlmann uit, en kruipt van achter den keukenhaard te voorschijn, "ik weet het." "Jongen," zegt mijn oom, "zijt gij hier?" "Ja;" zegt Frits, heel benauwd. "Dan is 't met de heele heimelijkheid niets waard: want wat drie weten, weet de heele wereld." "Mijnheer Herse," zegt Frits, "ik zeg waarachtig niks er van! En, mamselletje, ik weet een plekje voor u. Op den rookzolder is de ééne plank los; die kan er afgedaan worden, en als gij u dan een beetje dun maakt, dan kunt gij u daar tusschen dringen, en daarachter is, bij de vliering, een klein hoekje, daar vindt u geen duivel." "Entfaamte lummel!" zegt mamsel Westphalen, en zij vergeet al haren angst en nood; "dan ben jij 't geweest, die altijd de metworst van den rookzolder gestolen hebt en, mijnheer Herse, ik heb altijd de onschuldige ratten verdacht." Mijn oom houdt nu Frits Sahlmann vrij van een duchtig pak slaag en zegt, dat het nu hoog tijd was, en dat zij vluchten moest, en dat d