United States or Iceland ? Vote for the TOP Country of the Week !


"Op het slotplein houden zes entfaamte Fransche gauwdieven stil, en die de overste van hen is, die is binnen bij den ouden heer en heeft alle respect vergeten en de blanke sabel getrokken en zwaait hem daarmeê voor de oogen en de oude heer staat vóór hem, recht overeind en hij verroert of beweegt zich niet, want hij verstaat net zooveel van 't Fransch, als een koe van den zondag."

Als de hemel jegens mij genade voor recht wil laten gelden en mij uit dezen nood redt, dan wil ik ook niet met ongerechtigheden omgaan. Neen, wat waarheid is, is waarheid! En als mijne kleine Fieken er niet geweest was, dan lag dat entfaamte Fransozengeld in mijne kast en ik hing van avond aan de galg." En nu vertelde hij de zaak.

"Entfaamte gauwdieven!" bulderde de oude Witt weder los, en de molenaar, die reed, had in den warmen mantel van den baljuw, zijn' toestand zoo geheel en al vergeten, dat hij de zweep al oplichtte, om er de Franschen een meê toe te dienen, toen Fieken zijn arm tegenhield: "Om Gods wil, vader," zeide zij; "wat doet gij?" "Hm! Ja!" zeide de molenaar, en bedacht zich; "Fieken, je hebt al weêr gelijk."

"Wat?" zegt Freier en kijkt hem na, terwijl hij het dorp doorgaat, en hij draait een steen van een pond of dertig in zijn' handen rond: "Wat? hij had gezegd, ik had gezegd? Wat? jij hadt gezegd, moest ik zeggen, hij moest tegen mij geen schaapskop zeggen? Wat?" En hij neemt den steen en gooit hem met alle geweld tusschen de anderen. "Entfaamte pruisische gauwdief! Zoo doet hij altijd."

Mijn oom Herse had een goed hart; mijn oom Herse had een teergevoelig gemoed; en toen de asch hem niet meer in de oogen zat, en mamsel Westphalen de schrammen in zijn aangezicht met zoeten room had ingesmeerd, zoodat zijn lief rood gelaat er uitzag als een paddestoel, waarmeê de vliegen doodgemaakt worden, zeide hij vriendelijk: "Houd nu met dat schreien maar op; ik help u terecht; gij moet vluchten." "Vluchten!" riep zij en keek heel verbaasd hare figuur van boven tot onderen aan. "Mijnheer Herse; ik vluchten!" En zij dacht daarbij aan de duiven, die zij boven op de duiventil had, en indien hare omstandigheden niet zoo droevig geweest waren, zou zij bijna gelachen hebben. "Ja," zegt mijn oom, "kunt gij bij dezen weg en in dit weder, wel zoo'n mijl of drie vier, in ééns door marcheeren? Want een rijtuig is niet te krijgen, en 't is ook niet heimelijk genoeg." "Mijnheer Herse," zegt Mamsel Westphalen, en het lachen verging haar geheel en al; "zie mijne persoonlijkheid aan; ik ben wat zwaar gebouwd, en het trappenklimmen wordt mij soms al heel moeilijk." "Kunt gij dan rijden?" "Wat zegt gij?" "Ik meen, of gij kunt paardrijden?" Mamsel Westphalen stond nu op en zette de handen in de zijden, zeggende: "Met schande wil ik niet leven. Welk vrouwspersoon rijdt te paard? Ik heb er maar één gekend in mijn leven, en dat was eene freule, maar die was er ook naar." Nu stond de raadsheer Herse op, en liep een paar maal in gedachten, in de keuken, op en neder; eindelijk vroeg hij: "Acht gij u zelve in staat, om u bij dit weder, vier en twintig uren in onzen stads-veengrond in het riet te verstoppen?" "Mijnheer Herse," zegt mamsel Westphalen en zij grijpt weêr naar haar boezelaar en droogt hare oogen af, "zie, 'k ben nu al in de vijftig en 'k heb verleden najaar die zware ziekte gehad..." "Dan gaat dat ook niet," valt de raadsheer Herse haar in de rede, "dan zijn er nog maar twee wegen; een naar boven en een naar beneden. Vluchten moet gij, 't zij op den zolder, of in den kelder." "Mijnheer de raadsheer!" roept Frits Sahlmann uit, en kruipt van achter den keukenhaard te voorschijn, "ik weet het." "Jongen," zegt mijn oom, "zijt gij hier?" "Ja;" zegt Frits, heel benauwd. "Dan is 't met de heele heimelijkheid niets waard: want wat drie weten, weet de heele wereld." "Mijnheer Herse," zegt Frits, "ik zeg waarachtig niks er van! En, mamselletje, ik weet een plekje voor u. Op den rookzolder is de ééne plank los; die kan er afgedaan worden, en als gij u dan een beetje dun maakt, dan kunt gij u daar tusschen dringen, en daarachter is, bij de vliering, een klein hoekje, daar vindt u geen duivel." "Entfaamte lummel!" zegt mamsel Westphalen, en zij vergeet al haren angst en nood; "dan ben jij 't geweest, die altijd de metworst van den rookzolder gestolen hebt en, mijnheer Herse, ik heb altijd de onschuldige ratten verdacht." Mijn oom houdt nu Frits Sahlmann vrij van een duchtig pak slaag en zegt, dat het nu hoog tijd was, en dat zij vluchten moest, en dat d