United States or Bermuda ? Vote for the TOP Country of the Week !


Eindelijk hield hij voor den wapenkoning stil, en met eene luide stem, die door iedereen gehoord werd, riep hij: "Ik, Hendrik, Heer van Vianen, bijgenaamd de Onoverwinnelijke, daag elken ridder, wie hij ook zijn moge, ten strijde, ter eere van Jonkvrouw Bertha van Arkel, de schoone Bruid!"

Niemand heeft de overwinning behaald, doch nu laat Brederode zijne uitdaging hooren, en nauwelijks is dat geschied, of daar rijdt de Heer van Vianen het perk binnen. "Arme Brederode," klinkt het zacht uit den mond der omstanders. "Nu zal hij het kwaad te verantwoorden hebben." En dat was ook zoo, want reeds bij den eersten schok kon hij zich ternauwernood in den zadel houden.

Eere Heer Gijsbrecht van IJselstein!" schreeuwde Fulco, die met ademlooze spanning het gevecht gevolgd had. "Eere Gijsbrecht van IJselstein, den dapperste onder de ridders!" Daar sloeg de Ridder zijn vizier op, en waarlijk, niemand anders dan Gijsbrecht van IJselstein had den Heer van Vianen overwonnen. Nieuw gejubel, nieuw gejuich!

Twee maanden verder, 18 Maart, deed de Burchtgraaf, door Vincent van Swanenburch, Vianen innemen en bezetten; maar den Raad der Bisschopsstad was dit weinig naar den zin, en hare burgers droegen er eerder meer dan minder oorlogskosten om: beiden morden in stilte, en de wolken, die boven de kim van Montfoorts gezach oprezen, werden hoe langer hoe zwarter en dreigender.

't Was Heer Nicolaas van Putten, de eenige, die zich machtig genoeg voelde, Heer Aloud te durven zeggen, wat hij dacht. Toch behoorde daar moed toe, want voor Alouds willekeur en wreedheid was niemand veilig. "Heer Baljuw," sprak hij met ernst en waardigheid, "het is verre van mij, om den Heer van Vianen zijn recht op de bezetting van het veroverde IJselstein te betwisten.

Het land van Vianen was vanouds een vrije heerlijkheid en behoorde aanvankelijk tot het graafschap Teisterbant. De heerlijkheid had haar oorsprong in het bouwen van het slot, Vianen geheeten, door Zweder, een der jongere zonen uit den huize Kuilenburg, in 1213, of volgens anderen reeds in 1190.

Dat was te veel voor Heer Gijsbrecht. Hij rukte het zwaard uit de scheede en trad met fonkelende oogen op Vianen toe. Deze had eveneens het zwaard getrokken, doch bij de bewegingen, die hij daarbij maakte, waggelde hij op zijne beenen en hield zich met moeite staande. 't Werd nu iedereen duidelijk, dat hij dronken was. "Terug!

Gij liegt, zeg ik u, en ik eisch, dat zij zich allen overgeven!" "Nog eens zeg ik u, dat dit de geheele bezetting is," antwoordde Bertha kalm. "Het gansche kasteel is ledig." Verwonderd staarde Vianen het kleine hoopje volks aan, en een blos van schaamte verfde zijne kaken bij de gedachte, dat vijftien mannen zijne geduchte macht zoolang weerstand hadden geboden.

Hij begreep, dat dit geen eerlijk gevecht kon worden. "Ga naar uwe kamer, Vianen," sprak hij, "en tracht te slapen. Morgen ben ik bereid u te woord te staan." "Naar mijne kamer? Denkt gij dan, dat ik nog een oogenblik langer met een lafaard onder één dak wil zijn? Ik bedank voor die eer. Ik ga naar huis. Tot wederziens, IJselstein, maar wacht u dan voor Vianen!"

Van den hoogen dijk buiten Vianen werpen wij een overzichtsblik op het landschap, dat zich in stillen eenvoud uitstrekt langs de oevers der Lek en waar men nog iets van het oude volkskarakter met het conservatisme, dezen landbewoners zoo sterk eigen, vindt.