Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !
Bijgewerkt: 4 mei 2025
Vooreerst moest je goed mikken, en dan hoorde je telkens zoo'n heerlijken plomp. Maar 't kwaad was, dat je den grond om den emmer heen aanhoudend bespatte. Enfin, die zonde vergaf Moeder me. »Jongen, wat spat je weer!" Maar dit klonk nooit als een verwijt of een verbod, maar steeds als een soort instemming met je plezier. Dat hooren de kinderen gauw genoeg.
Maar de weg daarheen is ver: wij moeten over de groote zee heen, en er bevindt zich geen eiland op onzen weg, waar wij kunnen overnachten: alleen een kleine klip steekt er in het midden daarvan uit; deze is slechts zoo groot, dat wij, dicht naast elkander liggende, daarop kunnen slapen. Is de zee in hevige beweging, dan spat het water hoog boven ons uit; maar toch danken wij God voor die klip.
Maar ook, is het glas in uw vensteren zuiver spiegelglas, zonder spat of vlek of verwering, en is dat zuivere spiegelglas van binnen en van buiten volkomen glad en stofvrij, dan laat het uw blik niet alleen door, maar dan leent het glans aan wat ge waarneemt. Door heerlijk glas gespiegeld, is de omtrek, dien ge waarneemt, zelfs nog schooner dan door het open raam.
En fluks moet hij verschijnen en treedt op, Als ware er niets gebeurd; en allen vliên; Als ganzen, die den voog'laar sluipen zien, Of kraaien, die bij 't knallen van 't geweer Opschrikken, krijschen, vliegen, op en neer, En raadloos zich verspreiden, ver uiteen, Zoo spat hun troep naar alle kanten heen; Elk rolt omver, zoodra ik even stamp, Roept "moord!" en "brand!" en "hulp!" en "o, wat ramp!"
Het haantje antwoordde: »Al vooruit, Naar mijnheer Korbes zijn huis.« »Neem mij meê,« zei de kat. Het haantje antwoordde: »Heel graâg! Ga maar achterop zitten, dat je er voor niet afvalt. En pas op het nat, Dat het vuil niet op mijn roode wieltjes spat Zweepje, zwiep, Muisjes, piep, Al vooruit Naar mijnheer Korbes zijn huis!«
Zoo is ook het strandfeest opgehouden, dat daaraan verbonden was, en waarvan de dichter vertelt: Intusschen speelt en stoeit de jeugd En fladdert door het nat, Dat schuimend, met een groot gedruisch, In mond en oogen spat. De jongling grijpt een meisjen op En draagt haar mede in zee, Het meisje roept en wringt vergeefs, Hij draagt haar mede in zee.
Kartenglimp heeft het nu zelf gezien: het vuur ligt te smeulen; soms spat het al vonken, en langs de palm van zijn hand behoeft hij onbespied slechts zachtkens te blazen om den breeden vuurstroom te doen opgaan. Ha, dat zou een lust zijn om te aanschouwen; en in 't eind zal hij van verre zich zelf nog kunnen koesteren aan den fellen gloed! Ha! Kartenglimp schrikt.
En voor zoo ontzettenden brand is éen vonk genoegzaam. Dan steekt die vonk aan, en lang smeult het, en eindelijk slaat het uit, en de vernieling is niet meer te stuiten. En ijslijker nog is het met dit vuur der zonde. Een vonk van dit zondevuur der wereld spat op u over, en zoo ge die vonk niet aanstonds wegblaast, wordt die éene vonk in een oogwenk tot drie en meer vonken.
'k Ben nooit bang geweest, van mijn leven niet en ik heb gelukkig in alle omstandigheden de noodige kalmte weten te bewaren maar éénmaal heb ik toch mijn lange beenen moeten opnemen en de spat zetten, zei lachend onze stoere kommandant, terwijl hij een versche sigaar opstak. U spreekt daar van de spat zetten kapitein, neem me niet kwalijk, maar ik kan 't haast niet gelooven.
En toen m'n mans neef dat zag ... giet niet bezyen, Femke, dan spat er de modder zoo op ... ja, toen-i zag dat 'n mensch toch niet sterft als 'n stom beest, toen had-i 'r weet van, en naderhand heeft-i z'n paschen gehouden net als 'n ander ... en toen-i verleden jaar z'n been brak, want hy is schilder, weetje, toen heeft-i negen weken lang dertien stuiver van de armen gehad ... zoodat ik maar zeggen wil dat ik ook 'n wéwenaar in m'n familie heb.
Woord Van De Dag
Anderen Op Zoek