Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !
Bijgewerkt: 26 oktober 2025
Gonsde 't van den kant van 't burchtslot als een nachtgeest niet voorby? Angstig staart hy door het duister naar de onzichtbare overzij. Hoe!.. ging reeds de nacht ten einde? Breekt de purpren uchtendgloor Met een vloed van rossche stralen plotslijk dus de wolken door En verlicht de kruin der linden?... Hy blikt om naar d' oosterkant En springt gillend overende, met den ijsbren kreet van »brand!"
En wat een prachtige straat om daarin te wandelen is voor geesten de Eeuwigdurende Straat, die zóó nabij is aan de straat van Oude Mannen! In de volgende bewoordingen geeft Yone Noguchi de tooverpracht weer van een Japansche nacht, één van die drie nachten, als de zielen in aanraking komen met oude aardsche herinneringen: "De geurig purpren bries van een Japanschen nacht!
Het was der aarde moederlijk ontmoeten d at mij beving met nameloos ontzag, 'k zag haar onsterf'lijk aangezicht mij groeten, zij sloeg mij spraakloos met haar schoonen lach. 'k Verstond een fluisterklank van haar gepeinzen, als 't kind het eerste woord uit moeders mond, terwijl zij 't weidsche licht-geluk liet deinzen hel-stralend booven purpren horizont.
Vaarwel, vaarwel, gij, zon, die ondergaat In purpren vlammen-zee en gouden verven! Ik zie u niet meer in de bergen sterven, Waarop het donker woud te pronken staat! Vaarwel, vaarwel nu, die de bloemen baadt, Gij, stroomen! Ook úw aanblik zal ik derven, En rotsen, die mij langs uw voet zaagt zwerven: Verheven waereld, die ik thans verlaat!
Veel strijd, gevaarvol vechten was hun leus; Ontijdig en met purpren wonden vol, Was harde dood hun keus; hij bracht hun aan Een recht op feest en drinken dat nooit eindt In Odins hal, welks ruim weerklinken deed 't Vroolijk rumoer der schimmen, eens geveld In woest gevecht of door gedurfden slag.
Gods Engel toonde zich: Zijn hand droeg purpren koornen Van Hemelsche granaat, de spijs van de eerstgeboornen Der schepping, vredevrucht, en tegengift der twist, Dat wrokken uitroeit en verwoede veeten slist. Thands opent hy de vuist. De gloênde korrels dalen Als regen, en den wind verbiedt hij aâm te halen, Op dat ze in 't vallen niet verstrooien door het ruim.
Gelijk, wanneer de lente bloost, De vlinderkoningin van 't Oost, Op purpren wieken uitgesneld, Het knaapjen lokt in 't geurig veld, Hem uren lang met vluggen voet Van bloem tot bloem haar volgen doet, Dan wegsnelt en hem achterlaat Met hijgend hart en schreiende oogen: Zóo lokt, in 's levens dageraad, Op de eigen wieken uitgevlogen, De Schoonheid ook 't volwassen kind Een ijdle jacht van hoop en vreezen, Wier droevig eind een traan zal wezen, Gelijk zij met een lach begint!
De rotsen spleten, door den purpren nacht Zie 'k wagens, regenboog-gewiekte paarden Trekken ze en treden op de duistre winden: In iedren staat een voerman wild van blik, Hun vlucht aanhitsend.
Door de’ akker ging een mensch en lachte, daar Hij weder hoorde èn spot èn smaad beginnen, En sprak: „Als deze wordt gij al te gaêr.” De purpren scheemring houdt den burcht omvangen, De glimvlieg glanst in ’t mos der muur en blauwt, En met een gloed van liefde op rozewangen, Schenkt zij den scheidenskus aan ’t puin, dat grauwt.
Woord Van De Dag
Anderen Op Zoek