United States or Nigeria ? Vote for the TOP Country of the Week !


"Gij kunt het evenwel niet weten." "Welke is de kleur van zijn haar, Peternelle?" "Ik meen te zien, dat hij zwart haar heeft." "Hij is het! Willem Reimond, twijfel er niet aan. Ach, het ongeduld, het verlangen doet mij beven. Ik loop hem te gemoet!"

"Ik ben vervaard en bedrukt, omdat onze arme meester gaat sterven. Wat mij zelve betreft, mijne ziel is in vrede met God. Acht dagen zijn spoedig voorbij." "Ja, Peternelle, het is niet, dat iets mij op het geweten drukt, ik ben Zondag immers te biechten geweest? En ik zal zorg dragen, in den avond vóór den ijselijken dag nog eens den pastoor te gaan spreken."

Dan ware mijnheer van zijnen verleider en van zijnen helschen bewaker verlost; maar Nox zou het op voorhand weten, en wat zou ons dan geschieden? Gij wilt het kasteel niet verlaten, Peternelle? Gij zijt besloten om hier nog eene gansche week te blijven en den noodlottigen dag af te wachten? Wij zullen dus den akeligen dood van onzen meester moeten bijwonen?

Het doodshoofd zegt, dat gij met Theresia De Wit moet trouwen, en de zwarte man...." Zijne vrouw Peternelle, die op dit oogenblik uit den stal kwam, hoorde zijn laatste woord en riep verstoord uit: "Zwijg, zinnelooze die gij zijt. Ik had u verboden, mijnheer Willem met uwe dwaze grillen te vervelen, en daar zijt gij weder volop aan den gang.... Geloof hem niet, Willem.

"Ik, die reeds oud was, toen wij uit Brussel vertrokken, ik herkende u niet meer; gij, die een kind waart, gij noemt mijnen naam bij den eersten oogopslag en gij omhelst met vreugde een arm ootmoedig mensch, eenen knecht, eenen boer! Ha, wat is het zoet, te weten dat er toch iemand ons op de wereld bemint en aan ons denkt!" "En uwe goede Peternelle?" herhaalde de jongeling. "Gij antwoordt niet?

Ofschoon zijne oogen nog levendig waren, gaf de dikheid zijner lippen iets ongewoons in zulken ouderdom hem een zonderling voorkomen van eenvoudigheid of van bekrompenheid des geestes. "Peternelle, is Nox nog niet gekomen om mij te roepen?" vroeg hij, zijne spade ten gronde zettende. De vrouw schudde ontkennend het hoofd.

Neen, neen, ik vlucht weg van Wildenborg; want men kan toch niet...." Peternelle eindigde haar gebed met een kruis. Een holle, pijnlijke zucht welde op uit hare beklemde borst. De hovenier, door dezen vreemden klank met plotselijken schrik geslagen, keerde zich om, hief de handen in de hoogte en riep bevend: "God beware ons, Peternelle! De zwarte man staat onzichtbaar in de kamer!"

Geschieden er geene ijselijke dingen genoeg op Wildenborg, en kan ik misdoen met de waarheid te zeggen?" "Kom, laat die dwaasheden achter, en poog een beetje beleefd te zijn," zeide Peternelle. "Ha, ha! wat zijn dit hier voor zonderlinge en vreesachtige lieden!" riep het meisje lachend.

Witte, grijze gedaanten, als dooden, die uit het graf zijn opgestaan: zoo gelijk eene processie van lijkdoeken met geraamten er onder, en zwarte vogels en beesten, onduidelijk als morgenmist, maar ijselijk toch om te aanschouwen." Peternelle onthaalde deze woorden met eenen grimlach van medelijden.

"Gij ziet wel, Jakob, dat gij u alweder door uwe verbeelding laat verleiden en mij nutteloos den dood op het lijf jaagt?" "Hoe dat?" "Wel, begrijpt gij niet, sukkelaar, dat, indien mijnheer Willem in zijnen slaap door Gods vijand ware verrast geworden, zijne kleederen toch in de kamer zouden gebleven zijn?" "Dit is niet zeker, Peternelle.