Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !
Bijgewerkt: 22 mei 2025
Plautus....? vroeg Quintilianus, even verbaasd. Zoo als de kereltjes me zelve verteld hebben. Dus toch weêr klassieke komedie, bij de Scenische Spelen? vroeg Juvenalis. Wij waren haar bijna vergeten.... De mimus-spelen hebben haar verdrongen, bracht de jonge Suetonius bescheiden in het midden; maar eigenlijk duikt tusschen den mimus de klassieke komedie toch altijd weêr op.
Naast hem zat de sombere, verbitterde Juvenalis; hij schreef reeds zijne satyren, maar, voorzichtig, gaf ze niet uit, las er nauwlijks enkele van voor in dezen intiemen vriendenkring: die over de Vrouwen, de zenuw-overspannene van zijn tijd, onder wie de patricische, die als gladiator optraden in de arena, onder de goedkeurende oogen des Keizers; die van den monstergrooten Tarbot, den Keizer door zijn Egyptischen gunsteling Crispinus vereerd en voor welker bereiding de Senaat was bij een geroepen.... En naast hem, somber ook, maar die somberte met de wolk van melancholie overwaasd, zat Tacitus: hij was de veertig voorbij, maar zijne Historiën en Annalen zoû hij eerst later schrijven en niets in zijn weemoed om zijn tijd kondigde nog aan, dat hij, hoe begaafd ook, de groote geschiedschrijver eenmaal zoû worden.
Doch daartoe moet hij den moed hebben, rond voor zijn gevoelen uit te komen en het belang der waarheid boven elk eigenbelang te stellen. Zijne taak is het te handelen naar het woord van Juvenalis: Vitam impendere vero, d.i. zijn leven aan de waarheid te wijden. Doch keeren wij tot den oorspronkelijken mensch terug.
Wat heb ik gedáan! verweet Martialis zich. Wie kon ook denken, dat die jongen werkelijk zoo ziek is! Hij stèrft, zei Verginius Rufus; als het langer duurt.... Hij is jòng, meende Juvenalis. Hij is jòng en een gezond, sterk ventje, als zijn broêrtje is, zei Frontinus; maar die knapen zijn éen omdat ze tweelingen zijn en altijd samen geweest zijn.
En Quintilianus, zijn leermeester, even oud de beroemde rhetor, uit Hispanië geboortig, als Juvenalis zich zoo even geroemd had, strak ernstig het gegroefde, glad geschoren gezicht met den grooten, rechten neus en de dunne lippen, het kort geknipte haar grijs-zwart borstelig boven het hooge voorhoofd, zat stil, kijkende voor zich uit in der dolfijnen waterstralen, de groote, ge-aârde handen liggende over de zwarte leuning van de cathedra, zijn gesnoerde voeten roerloos op de voetbank.
Maar Martialis ging door, toen Decimus hem enkele droppelen zéer geurigen Massilianer in zijn schaal wilde schenken: Meng niet, o schenker, in mijn omsneeuwde water, Geur van Massilia; water blijve witter dan wijn.... Juvenalis zei tot Tacitus, fluisterend: Zie hem daar liggen, een oude Silenus al, maar nièt oud. Een man van ondeugden, vriend, als geen onder ons.
Hij kende Italiaansch, Latijn, Grieksch en Hebreeuwsch, en dit diende hem om slechts vier dichters Dante, Juvenalis, Eschylus en Jesaja te lezen. In 't Fransch stelde hij Corneille boven Racine, en Agrippa d'Aubigné boven Corneille. Hij wandelde gaarne op roggevelden met korenbloempjes en hield zich schier evenveel met de wolken als met de gebeurtenissen bezig.
Door het geluk, die wederga van het talent, laat zich ook de geschiedenis bedriegen. Alleen Juvenalis en Tacitus onderscheiden ze. In onze dagen is een bijna officieele wijsbegeerte in zijn dienst getreden, draagt de livrei van het geluk en wacht in zijn voorkamer. Voorspoed wordt voor theorie gehouden, en doet bekwaamheid veronderstellen. Wie in de loterij wint, is een schrander man.
Er is bijna geen Italiaansch dichter, die dit genre niet beproefd heeft. Reeds den ouden Romeinen was deze neiging eigen en zij brachten den grootsten satyricus der wereld voort, Juvenalis, die een oorspronkelijk Italiaansch dichter, en niet, zooals Virgilius en Ovidius, een naäper der Grieken was.
Hij wist hoe ze aan zich te hechten, zei Martialis; hij stond ze, in de arena, dikwijls beiden na een tweekamp het leven toe. En gaf ze de rudis daarna, hun afscheidsstaf en eerbewijs.... Ze houden allen van hem.... De Prætorianen zijn verdeeld, fluisterde Frontinus. Dus? vroegen Tacitus en Juvenalis, begeerig. Frontinus schetste een gebaar van niet weten.
Woord Van De Dag
Anderen Op Zoek