Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !

Bijgewerkt: 14 juli 2025


Daar hief hij aan, luid en klaar, met die lange uithalen ,met dat krachtig georgel, dat niemand hem nadoet. Het scheen mij een lied te uwer eere, vriend van gezang, vriend van schoone natuur en van al wat schoon was en welluidend! Vriend in alles van het echte! Rust zacht, dierbare Broeder! Gij hebt in uwen Heiland geloofd. Bij Hem hoop ik u weer te zien. Uw beeld rust in mijn hart.

Wilt gij wel gelooven, conrector, dat ik nog duizel, als ik aan den grijzen papegaai denk?” „Kom, kom,” viel de conrector hem in de rede, „kunsten! dat was immers het oude, kleine factotum van den archivaris, dat een grijzen mantel had omgeslagen en naar den student Anselmus zocht.” „Dat kan wel,” hernam de griffier Heerbrand, „maar ik moet bekennen, dat het mij allerellendigst te moede is; heel den langen nacht heb ik zulk vreemd georgel en gepijp gehoord.” „Dat ben ik geweest,” antwoordde de conrector, „want ik snork erg.” „Nu, dat kan dan wel,” ging de griffier verder, „maar conrector, conrector, niet zonder reden was ik er gisteren op uit om ons eenig vermaak te verschaffen doch Anselmus heeft alles bedorven gij wéét niet o conrector, conrector!” Griffier Heerbrand sprong van de sofa af, rukte den doek van het hoofd, omarmde den conrector, drukte hem vurig de hand, riep nog een keer op hartroerenden toon: „o conrector, conrector!” en stormde, terwijl hij hoed en stok greep, heen. „Anselmus komt niet meer over mijn drempel,” sprak conrector Paulmann in zichzelf, „want ik begrijp nu, dat hij met zijn hardnekkigen inwendigen waanzin de beste menschen van hun weinigje verstand berooft; de griffier is er nu ook aan koud zelf heb ik mij tot dusver nog staande gehouden, maar de duivel, die gisteren in den roes al zoo krachtig aanklopte, zou ten slotte wel kunnen inbreken en dan vrij spel hebben.

Eer de maand ten einde loopt, zijn hem de eerste kievits-eieren gebracht en is zijn bloemkool reeds gepoot; en nauwelijks is de wispelturige April daar, of de ooievaar laat zijn lange pooten op zijn dak nederkomen; zijne perziken beginnen te bloeien; zijn violenbed is blauw; zijne kuikens komen uit; een lichtgroen waas spreidt zich over zijne boomen, en de donkergroene garst schiet op zijne akkers op; de bloesem der wilde kastanje meldt zich reeds in den knop; en den 18den of uiterlijk den 19den, verkondigt de blijde nachtegaal met een helder georgel en een schellen slag dat hij daar is om het lied der lente te zingen.

En nu vol van drank en pret klotsten en dansten ze hier, den nacht uit. Met afgezakte kousen op de grove schoenen stampten hun voeten onvermoeid de straat. «We gaan niet dood, we gaan niet dood!" gilden ze in het georgel der deunen.

Telkens zwenkten zij even door de lichtstreep, schoven dan weer in de schaduw weg op het kreunend georgel en gedjingel der muziek. De jongens begeleiden het deuntje met schel-vinnig gefluit, de meisjes deden hun best om de rokken zoo bol mogelijk te doen uitzetten bij elken zwier, alsof het krinolienen waren.

Woord Van De Dag

staande

Anderen Op Zoek