Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !
Bijgewerkt: 1 mei 2025
Wat de famulus Wagner niet verstaat is: dat al deze kennis een nadering is tot het Onbegrepene. Ja: de diepere waarheid der kennis ligt hierin een waarheid die vooralsnog verbijstert en verblindt, zooals ze aan Faust doet, maar die later wordt verstaan, wanneer het Onbegrepene niet zonder meer on-begrepen blijft. De Wagners echter verstaan niets van dezen geestelijken zin en wonderbare waarde der menschelijke kennis: hun is het te doen om de verzameling der weetzaken. Zij kloppen begeerig aan de deur van Faust's denkvertrek "om met hem te treden in geleerde overweging," maar niet om wijsheid. De vrees, die hen een enkelen maal bij hun wetenschap overvalt, is niet de vrees of ook al het weten de toenadering is tot een ontzaglijk geheim, te groot voor menschenhart. Maar hun vrees is dat het korte leven niet genoeg zij om de hoeveelheid der weetbaarheden te verzamelen: "de kunst is lang en kort het leven" "eer de halve weg is afgelegd moet een arme drommel misschien sterven." De kwantiteit van het weetbare verontrust hen soms; en zoo ze ooit over de begrensdheid onzer kennis hebben nagedacht, dan is het om deze grenzen verkeerd te stellen: de begrensdheid onzer zintuigen en van ons geheugen en der werktuigen die wij aanwenden, de kwantitatieve onvolmaaktheid van het menschelijk verstand is de eenige grens, die zij zich indenken: maar dat mogelijk het verstand zelf (ook het ver-reikendste) niet levert wat wij ons inbeelden, dat het verstand zelf voert tot het onbegrepene; dat aldus het verstand eindigt niet bij het doel, waarvoor wij 't inspanden, maar bij de ontkenning des doels d
De dichter heeft in het Middeleeuwsche beeld de Middeleeuwsche gedachte verlaten, niet bedoeld een persoonlijken duivel, boozen geest of zelfstandig wezen, maar een faktor van Faust's menschelijkheid zelf, een element in den menschegeest. Geen wezen naast Faust maar een wezen in Faust. Dit hoogere en algemeene wezen is in ons een aanleg, die zich moet verwerkelijken.
"Och jongen je kunt niet trekken." De knecht had zijn ponteneur en hij rukte nu met alle macht, zóó hard, dat hij het been uit doktor Faust's lichaam trok. Dit vond doktor Faust niet aangenaam, hij schreeuwde, dat 't een aard had. De waard kwam toegeloopen. Weet je, wat ik doe? Ik berg 't been in de kast, en als hij weg gaat, heb ik een waarborg." Zoo gezegd, zoo gedaan.
De beteekenis van Faust's oneindigen drang wordt nu verstaan: wat hem drong is het Oneindige zelf: zijn strevende natuur is van den beginne aan niets anders geweest dan de oneindige kracht Gods in haar menschelijke keerzij: datgene waarvan de Wagners onbewust waren, werd door de Fausten beseft; maar met een vóórbesef dat zich nu eerst tot levend inzicht voltooit.
En baad onbezwaard uw aardsche borst in het geestes-morgenrood." Bij de aanschouwing der magische teekens, waardoor de beschouwer in rechtstreeksche aanraking komt met de aangeduide geestelijke kracht, vloeit zaligheid door alle zintuigen, een jong en vernieuwd levensgeluk stroomt nieuwgloeiend door Faust's zenuwen. Is het een God die in het magisch teeken die macht heeft neergelegd?
Faust ergert zich aan het oud-modisch klokgebengel, waarmeê deze oudjes nog steeds den verleden tijd dienen. Hij heeft hun in 't nieuwe gebied een beter woning en welvarender landgoed aangeboden; maar vond slechts weigering. Mefisto volgt Faust's wenk op eigen manier en.... de hut gaat in vlammen op, terwijl de bewoners omkomen. Voor Faust geeft deze handeling stof tot bepeinzing.
Hij is het Faustisch deel van deze; de kracht zelve is het duister element dat de Goddelijke scheppingsdrang voortbrengt uit zichzelf, afscheidt en overwint; deze wil ten kwade wordt tot het goede aangewend. In de menschelijkheid van Faust heeft hetzelfde plaats. Faust's titanisch wezen, werpt een duistere schaduw van zich af, gelijk iedere mensch zijn schaduw heeft.
De zee is het verstorend element; zij is de Mefistofeles in de aardsche schepping; van den oer-chaos overgebleven. Nu zal Faust de zee terugdrijven. Zinrijke daad! Ziehier het heilswerk, in eigen geestelijke vrijheid uitgedacht en volvoerd, geheel anders dan de "goede werken" voorgeschreven door een gekodificeerde moraal. Deze daad beteekent Faust's overwinning over Mefistofeles.
Het zestiend'eeuwsche Faust-gedicht laat Faust ter helle varen; de hel is het hopelooze en onherstelbare, en het schijnt wel of na Faust's ondervindingen geen anderen uitweg bestaat. Immers, wat is er te herstellen voor een man, die zoowel in het denken als in het verkeer, in het waarheidsverlangen als in de liefde op ellende uitkwam?
Indien Mefistofeles den Faust geschreven had, ware er geen ironischer vervolg van het eerste boek geweest dan den held te laten optreden als gevierd middelpunt van een dorpskring, bemind op sociëteit en letterkundigen krans. De overmacht van de negatie had zich dan bewezen in de uitsterving van dien oneindigen drang, die Faust's wezen uitmaakt.
Woord Van De Dag
Anderen Op Zoek