United States or Bangladesh ? Vote for the TOP Country of the Week !


De beteekenis van Faust's oneindigen drang wordt nu verstaan: wat hem drong is het Oneindige zelf: zijn strevende natuur is van den beginne aan niets anders geweest dan de oneindige kracht Gods in haar menschelijke keerzij: datgene waarvan de Wagners onbewust waren, werd door de Fausten beseft; maar met een vóórbesef dat zich nu eerst tot levend inzicht voltooit.

De onbewust-komische kracht van deze Wagners is een troost, waaraan de Fausten zich laven een kortstondig oogenblik. De denker Faust wil een kennis van het absolute. Met niets minder is hij voldaan, want wat in hem leeft en beweegt is de oneindige drang. Faust is eeuwigheidsmensch. De oneindige drang is het wezen zijner menschelijkheid. Hiermede is Faust niet "Uebermensch" maar mensch.

Waar de Wagners juichen zijn de Fausten onvoldaan. Dat de zedelijke handelingen den mensch niet vergoddelijken bewijst het onrecht dat ongewild ook daarin binnensluipt. Toch heeft Faust zijn weg gevonden. Maar de weg is niet het doel, doch het middel. Na de scholing door de oude kultuur heeft hij in een nieuwe zedelijkheid zich tot het hoogste voorbereid.

Konden nu maar de Fausten inzien dat het Algemeene een poort is, wel gesloten, maar aan den ingang van het rijk der Waarheid gebouwd, dan zouden zij, op den weg van hun nadenken voortgeschreden hun klacht uiten met berusting, maar nu ten einde raad, klagen zij "dat wij niets kunnen weten." De scepticus houdt bij dit inzicht halt, en acht het wijsheid.