United States or Bahamas ? Vote for the TOP Country of the Week !


Om den wensch des konings te volbrengen zou men hemel en aarde willen verroeren." "Welk middel? Ik weet er geen." "Wij zullen er nog eens goed over nadenken, veldheer. Men heeft mij een uwer ridders, die hier achter ons komt, aangewezen als een doortrapt en spitsvondig man ..." "Mher Disdir Vos?" "Ja, geloof ik.

Disdir stak zijn zwaard in, gaf het bevel aan zijnen plaatsvervanger over en trad binnen de Loove. In de groote zaal, waar het gerechtshof zetelde, was een gedeelte voorbehouden om den ridders toe te laten het uitspreken van het vonnis bij te wonen.

Het was zoo donker dat de beide ridders, die Disdir vergezelden, hem zelfs van nabij niet konden zien, en hem aan wederzijde bij den arm hielden om zijn spoor niet te verliezen. Zij kwamen tot op de brug, zonder dat de schildwachten boven den muur eenig gerucht hadden gehoord; maar nu klonk door de duisternis, op dreigenden toon, de roep: "Wie daar?" "Storm op zee! Wolf en Vos!" antwoordde Disdir.

Mher Gervaas schouwde Disdir in de oogen en schudde kommervol het hoofd. "Ik betwijfel den moed, ja, de onverschrokkenheid uwer ridders niet", zeide Disdir Vos, "maar het onmogelijke kan niemand"

"Ik heb u miskend; vergeef het mij. Beschik over ons lot: wij volgen u." Disdir leidde de jonkvrouwen over den donkeren neerhof. Hier voelde Dakerlia dat de hand van Disdir gloeide en hij hare hand koortsig drukte. Zij poogde zachtjes zich los te rukken; maar hij hield haar vast totdat hij de bende wapenknechten had bereikt. "Ho, Dakerlia, Dakerlia, gij zijt ondankbaar en wreed!" gromde hij.

Dakerlia had gezegd: "heden nog zullen wij daarboven vereenigd zijn." De arme maagd wilde dus sterven uit liefde tot hem? Hij zag in den geest hoe zij den moordpriem, dien zij op zich droeg om zich desnoods tegen Disdir Vos te verdedigen, in haren eigen boezem plofte.

Disdir Vos, na afscheid van de anderen te hebben genomen, volgde Robrecht en ging twee straten verre aan zijne zijde, hem vleiende en hem prijzende over zijnen wijzen raad en over zijne standvastigheid; maar mher Sneloghe antwoordde hem niet veel. Sedert dien avond toch was in hem een onuitlegbaar, doch diep gevoel van afkeer tegen Disdir Vos ontstaan.

Men bracht de twee gevangenen in de kerk van St-Donaas; zij meenden, zooals het in dien tijd nog geschiedde, dat de koning en de ridders in den tempel zouden vergaderd zijn; maar nauwelijks waren zij onder de poort doorgetreden, of op een sein van Disdir Vos grepen een tiental wapenknechten hen aan en bonden hun de handen op den rug.

Robrecht, ik ben ongelukkig, diep ongelukkig O, mocht ik door u vernemen dat alle hoop mij niet is ontnomen!" "Wat wilt gij zeggen? Ik begrijp u niet", mompelde mher Sneloghe. "Robrecht, wij zijn vrienden. Laat gij mij toe u iets te vragen?" "Waarom niet? Spreek vrij, Disdir." "Robrecht, Dakerlia is schoon, niet waar?" "Welke vraag! Dit weet toch iedereen."

Indien gij waarlijk nieuwsgierig zijt om te weten hoe het ons op de reis is gegaan, Dakerlia kan er u iets van zeggen, terwijl gij haar een eindweegs huiswaarts vergezelt." "O, God, alleen met haar!" mompelde Disdir Vos binnensmonds terwijl zijne oogen van blijdschap glinsterden. En zich tot de jongvrouw keerende, vroeg hij met zekere aarzeling: "Gij stemt toe, Dakerlia?"