Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !

Bijgewerkt: 19 juni 2025


Cour. deze bewering 'n "onwaarheid" noemde, z'n laster intetrekken. De naam Saïdjah is met 'n kleine letterverzetting ontleend aan den "Staat van gestolen buffels" in de Minnebrieven. Daarin vindt men ook de namen der dorpen Badoer en Tjipoeroet.

Na overleg met Philips van Bourgondië brengt hij Jeanne tegen het eind van September naar Arras, vermoedelijk naar het kasteel la Cour le Comte. Van verschillende zijden blijft men het hem lastig maken, blijft men bij hem aandringen dat hij de »porte-bonheur des Armagnacs« zal uitleveren aan de Godons, die lokkend blijven rammelen met hun goud.

Alienor de Poitiers, Les honneurs de la cour, p. 254-256. Lefèvre de S. Remy, II p. 11; Pierre de Fenin, p. 599, 605; Monstrelet, III p. 347; Theod. Pauli, De rebus actis sub ducibus Burgundiae compendium, ed. Kervyn de Lettenhove (Chron. rel.

De slobkous, verliefd van complexie, Maakte aan een fichutje de cour, En sloot het verrukt in z'n knoopen, En zuchtte zoo innig: bonjour! Daar walste een bretel met een vestje, Een kindersok met een servet, En 't windje gaf lustig de maat aan, En maakte geen eind aan de pret.

Die kleine zwierig gekleede heer in 't zwart met parelgrijze handschoenen, die daar langzaam door de Hoogstraat komt aanwandelen, is de hoogstachtbare heer Emile van Pommeren in eigen eleganten persoon. Het is halftwaalf, hij komt uit de kerk; uit de Waalsche kerk natuurlijk. Een ~fournisseur de la Cour~, die een ziertje achting voor zich zelven koestert, komt in geene andere.

En zuchtte diep want smachtte, naar Ysabele.... Die nacht was de Koning van weemoed moê en had zich vroeg te ruste begeven hoewel de maan licht aan den hemel stond en bosch en burcht zoo zwart en romantisch Romaansch tegen die klaarte zich teekenden, dat schoener nacht zich niet denken liet. Door de duistere schaduwen en blauwwitten lichtval in de schuimblank bloesemende vergieren wandelden Lancelot en Guenever, of zaten op de marmeren bank en hare wijle, als witte nevel, waar maan door scheen, sluierde om beider hoofden hun staâgen kus. Gawein ook was ter ruste getogen, maar Keye, de drossaet, hoorde in de nacht vreemd rumoer, onderdrukt, en zag uit, uit zijn rond raamke, hoog in den burcht, zijn neus plat tegen de kleurige ruitkens. Hij zag ter andere zijde des burchts de kemenade der koninginne verlicht met een geligen schijn van toortsen en meende, dat zij niet sliep en Lancelot evenmin, maar dat was bekender zake, waarom Keye niet zoû geven een aas! Doch, om het rumoer spiedde hij uit in den binnenhof en werkelijk, in het schuin vallen van maan en van schaduw, die verdeelden den hof tusschen haar beiden met één lange streep dwars over de muren en torens en pavement, zag hij de achterhand van een ros, dat, getuigd, een garsoen bij den teugel hield.... En zag hij Lancelot uitkomen de poort van den toren van Guenevers porprijs, zag hij de gelige toortsen dooven en vernam toen meerder paardgetrap en, bij alle engelen van den Trone! zag hij de geschaduwde of even maan-opgelichte ridderen, te peerd, den cour uit rijden, dien hij zelve had doen sluiten. Lancelot, opgestegen, voegde zich in hun midden en zij reden, als schimmen, altemaal weg.... Hij kon ze niet volgen meer, maar waar gingen zij henen? Hij verbaasde; hij stond versaagd en verwonderd; hij verstond niet, dat in de nacht alle Koning Arturs ridderen van Tafel-Ronde want dat Gawein hun ontbrak, had hij niet bespied Camelot zouden verlaten om wie weet waar heen te gaan?! En furieus, dat zij de dichte poorten wisten door te komen, alle de dichte poorten zekerlijk, die naar alle de bruggen van de elf grachten toegang gaven, nam hij zijn zwaren bos sleutels, dien, om niet te rammelen en den Koning te wekken, hij wikkelde in een slip van zijn mantel, verliet zijn closet en hinkte, een licht in de hand, van schoentip op schoentip, de sombere, zwijgende gangen van den donkeren burcht door. Daalde de smalle trappen af, opende zachtkens de hoofddeur, keek om en om en uit en uit, spiedde éenoogig in duister, hoedde voor maan zich ter eene en sloop in de schaduw ter andere zijde, naar de poort, om te zien of zij toe was.... Werkelijk, zij was gesloten en toen hij haar nu zelve geopend had en uitgekeken naar de tweede poort aan de andere zijde van de eerste gracht een brug er over, die opgehaald was, bevond hij, dat, werkelijk de tweede poort ook gesloten was...! Zoo vermoedelijk zouden

En binnen in het kleine hartje alles nog in orde? fluisterde hij schalks. Nog niemand, voor wien het gauwer: tik, tik! zegt? Freddy schaterde het uit met een helderen, gezonden lach. O neen, tot nog toe voor niemand! Wees maar niet bang, dat zal zoo gauw niet gebeuren. Schrik je dan al de courmakers af? Ik laat me geen cour maken! Hou je ze dan zoo op een afstand? O ja, heel ver op een afstand!

»Zie toch uw vriend den schilder!" sprak mevrouw Daubenheim, met een spijtig glimlachje tot den Graaf, terwijl zij deze zijne koffie overreikte en op het paar wees dat nu arm in arm door den tuin drentelde, »il fait un bout de cour aan juffrouw Verburg!"

Van heel de glorie der weidsche kleermakerszaak was thans niets zichtbaar als de groote vergulde letters op de ramen en het wapenschild boven den hoofdingang van den winkel. Op de ramen las men: ~Emile van Pommeren, fils, fournisseur de la Cour~. Niemand kon met grooter ingenomenheid dit opschrift ontcijferen dan de eigenaar zelf.

De voerman van dat vehikel hield stil voor het fraaie winkelhuis van den heer Emile van Pommeren, ~fils~, ~marchand-tailleur et fournisseur de la Cour~. Met een loggen sprong plofte hij van den bok, en schelde hij aan bij den afzonderlijken opgang van Van Reelant's bovenkwartier. Oogenblikkelijk daarop heesch hij zich weer naar boven, en legde zich met de hand onder het hoofd te slapen.

Woord Van De Dag

buitendam

Anderen Op Zoek