United States or Tuvalu ? Vote for the TOP Country of the Week !


CHIRON. Wijs mij een schurk, die vrouwenkracht bedreef, En ik ben hier, opdat de wraak hem treff'. TAMORA. Wijs mij een duizendtal, dat u gekrenkt heeft, En ik neem op hen allen felle wraak. TITUS. Zie dan in Rome's booze straten rond, En vindt ge een man daar, die op u gelijkt, Doorsteek hem, lieve Moord; hij is een moord'naar.

67 Voorts stiet hij mij aan, en zeide: "Dat is Nessus, die stierf om de schoone Deianira, en zelf over zich zelven wraak nam. 70 En die in het midden, die zich zelven op de borst schouwt, is de groote Chiron, die Achilles opvoedde: dat is Pholus, die zoo vol van toorn was.

De hemel leide uw pen tot duidelijk schrift, Opdat wij 't schelmstuk en de daders kennen. TITUS. O lees, mijn broeder, lees, wat zij daar schreef! "Stuprum Chiron Demetrius". MARCUS. Wat, wat! de wulpsche zoons van Tamora Bedrijvers van dit snood en bloedig doen? TITUS. Magni dominator poli, Tam lentus audis scelera? tam lentus vides?

DEMETRIUS. Waarom zou hij wanhopig zijn, die weet, Hoe woorden, blikken en geschenken werken? Kom, hebt ook gij niet vaak een ree geveld, En weggehaald voor 's koddebeiers neus? AARON. Nu, 't schijnt dan, dat een schaking of zoo iets U dienstig waar? CHIRON. Ja, zoo 't geluk ons diende. DEMETRIUS. Getroffen, Aaron! AARON. Nu, tref ook uw wit! Dan zijn wij af van zulk rumoer als dit.

Philyra, Philyra, Oceanide, bij Cronus moeder van Chiron; uit smart over de gedaante van haar zoon veranderde zij in een lindeboom. Philyrides, Philyrides, Chiron, zoon van Philyra. Daarvoor werd hij door de Harpyieën gekweld, die zijne spijzen wegroofden of bezoedelden, totdat de Argonauten bij Ph. landden en de Harpyieën door Zetes en Calaïs verjaagd werden.

PUBLIUS. Ik meen, het zijn de zoons der keizerin, Demetrius en Chiron. TITUS. Wat, Publius! o foei, foei! nu dwaalt gij zeer; Deze een heet Moord, die ander Vrouwenkracht; En daarom, boeit hen, beste Publius, boeit hen; Gij Cajus, Valentinus, grijpt hen aan; Dit uur, hoe vaak hebt gij 't mij hooren wenschen! Nu is het daar; dus boeit hen stevig; stopt Den mond hun, als zij schreeuwen willen.

CHIRON. Ga huiswaarts, roep om water, wasch uw handen. DEMETRIUS. Voor 't roepen mist ze een tong, voor 't wasschen handen, Dus laat haar nu haar stille wegen gaan. CHIRON. Waar 't mijn geval, ik ging en hing mij op. DEMETRIUS. Ja, als gij handen hadt om 't koord te knoopen. MARCUS. Wie is dat daar? mijn nicht, die ijlings vlucht? Geef antwoord, nichtje; zeg, waar is uw man?

DEMETRIUS. Schurk, wat hebt gij gedaan? AARON. Wat gij niet ongedaan maakt. CHIRON. Smaad deedt gij onze moeder aan. AARON. Vreugd deed ik uwe moeder aan. DEMETRIUS. En daardoor, helsche hond, deedt gij haar smaad aan. Wee 't booze lot! vervloekt haar zwarte keus! Vervloekt de spruit van zulk een boozen duivel! CHIRON. 't Wicht zal niet leven. AARON. Sterven zal het niet.

Endeis, Endeis, dochter van Chiron, gemalin van Aeacus, moeder van Peleus en Telamon. Endeixis, in het attisch recht een vorm van aanklacht, ten gevolge waarvan de aangeklaagde terstond in hechtenis genomen werd, tenzij hij borgen stelde. Dit geschiedde bijv. wanneer een onbevoegde zich burgerlijke rechten aangematigd had en in sommige gevallen bij moord. Endromis, endromis.

Ten dienste, zeide ik? dart'len met deez' nymf, Met deez' godin, Semiramis, sirene, Die Rome's Saturninus zal betoov'ren, Hem en zijn rijk tot schipbreuk drijven zal. Ho! welk een storm is dit? DEMETRIUS. Chiron, gij zijt te jong, uw geest te stomp, Te plomp, dan dat gij daar u in kunt dringen, Waar ik wellicht reeds gunst en liefde vond.