United States or Argentina ? Vote for the TOP Country of the Week !


Of wel: de minnaar en zijn hart worden door de oude dichters voorgesteld als gevangen en aan banden gelegd; Amor heeft hem geschoten of is naar binnen geslopen en heeft zijn hart geroofd en speelt er nu mee als met een bal.

Hierop antwoordde de donna meer verliefd dan verstandig: Amor prikkelt mij zoo, dat ik alles zou doen om hem terug te hebben, die mij ten onrechte verliet, maar in ieder geval zeg mij, welken moed ik moet hebben.

Na het bovenbeschreven gezicht, reeds de woorden geschreven hebbende, welke Amor mij bevolen had te spreken, begonnen vele en vreemde gedachten mij te bestoken en te verzoeken, elke haast onwederstaanbaar: onder welke gedachten vier mij het meest de rust des levens verstoorden.

Maar de ridder heeft toch goed gezien, het was alleen maar een »proefpijltje" dat Amor op haar afgezonden had om haar kinderhart te wekken. Wanneer een arme maar uitstekende ridder even daarna om haar komt met de klacht dat hij haar helaas geen rijkdom heeft aan te bieden, antwoordt zij: »Mijn liefde hangt niet aan goed of geld, maar behoort een ridder even beminnelik als dapper."

Aan Lucia. Ik wil naar waarheid mijne Vrouwe loven, Wier schoonheid roze en lelie bei gelijkt, Ze is als de morgenster, als al wat boven Ons schoon en stralend aan den hemel prijkt. Al kleur en tint van bonte bloemenhoven, Van lucht en groene beemden haar gelijkt, Goud en lazuur voor haren glans verdooven En Amor zelf schijnt door h

Hij wordt afgebeeld als een schoone knaap, later als een bevallig, meest gevleugeld kind, met boog, pijlen en fakkel. Dikwijls wordt hij vergezeld door de Chariten, Muzen e. dgl., soms ook door met hem gelijksoortige wezens, die men Erotes noemt en waarvan sommige een afzonderlijken naam dragen, als Pothos, Himeros, enz. De Romeinen geven hem den naam Amor of Cupido. Zie ook Psyche.

Amor, ik smeek u met gevouwen handen, Dat gij gaat, waar mijn Heer verblijft, Zeg, dat ik vaak hem begeer en bemin, Zoo zoet verliefd is mijn harte: En door het vuur, dat mij geheel ontvlamt, Vrees ik te sterven en toch weet ik niet het uur, Dat ik vrij zal zijn van zoo wreede smart, Die ik verduur in verlangen naar hem In vrees en in schaamte. Ach! Om Gods wil, doe het hem weten.

Maar "Vlucht" spreekt Amor, "wilt ge u niet verderven", Als hij mij vindt in uw nabijheid staan. Mijn aanschijn toont in wisselende verven Des harten strijd en zwijmend leune ik aan 't Gemuurde, en 't is of ik de steenen "sterven!" Hoor zuchten in dier wanhoop dronken waan.

Wanhoop om de onthouding van haar groet en om haar bespotting van zijn hulpelooze onthutstheid bij haar aanblik, vervult hem veel sterker dan elke andere aandoening. Die aanblik vermoordt hem en toch is de gedachte alléén aan haar hem niet voldoende, hij moet haar zien, hij begeert haar schoonheid. Als "Amor hem bespringt" vergeet hij hoe haar nabijheid hem eigenlijk martelt,

Zoo ge het wist: wèl zoude 't u berouwen Dat ge mij niets dan die bespotting biedt. 't Is wijl, wen Amor mij dicht bij u ziet, Hem vult zulk overmoedig zelfvertrouwen, Dat, woedend onder mijn ontstelde zinnen, Hij deze doodt en gene gansch verdrijft, Om veilig, in hùn plaats naar u te staren.