United States or Isle of Man ? Vote for the TOP Country of the Week !


Onder hen herken ik mijnen vader en den uwen, mijne vrouw en uwe moeder, die ons beluisteren en zich verblijden in de hoop, dat gij de geheimzinnige, de bovennatuurlijke kracht zult aanwinnen om hen te zien en met hen te spreken." Eene siddering scheen den jongeling aan te grijpen. Het gepeins, dat zijne afgestorvene ouders naast hem stonden en hem zagen, deed eenen gansch vreemden indruk op hem.

Na den krijg dier verschillende gedachten geviel het dat de Allerlieflijkste ergens kwam, waar vele edele dames vereenigd waren; naar welke plaats ik werd medegenomen door eenen vriend, die geloofde mij een groot genoegen te bereiden door mij te brengen waar zoo vele vrouwen hunne schoonheid toonden. Waarop ik, ternauwernood wetende waarhenen ik geleid werd, mij toevertrouwende aan dien man die intusschen zijnen vriend aan de uiterste grens des levens bracht tot hem zeide: "Waarom zijn wij tot deze vrouwen gegaan?" Daarop antwoordde hij: "Om te zorgen dat zij waardiglijk gediend worden". En de waarheid is dat zij daar bijeen waren om eene edele dame gezelschap te houden, die dien dag gehuwd was; aangezien het, volgens gebruik in de bovenbedoelde stad, betaamde dat men haar gezelschap hield bij den eersten maaltijd dien zij nuttigde in de woning van haren jongen echtgenoot. Zoodat ik, geloovende mijnen vriend een genoegen te doen, mij voornam dezen vrouwen, die haar gezelschap hielden, van dienst te zijn. En toen ik dit juist besloten had, leek het mij als voelde ik eene vreemde siddering beginnen in de linker zijde van mijne borst en zich plotseling over alle deelen mijns lichaam uitbreiden. Toen, zegge ik, leunde ik mij onmiddellijk tegen eene muurschildering, welke de zaal omgaf; en vreezende dat anderen mijne siddering zouden hebben opgemerkt, sloeg ik de oogen op en naar de vrouwen ziende, ontwaarde ik onder hen de lieflijke Beatrice. Toen werden mijne geesten zoodanig overweldigd door de kracht welke de Liefde verkreeg, ziende zich in zoo groote nabijheid dier allerlieflijkste Vrouwe, dat geen meer in mij leven bleven dan alleen de geesten des gezichts; en zelfs deze bleven nog buiten hunne werktuigen, omdat de Liefde in hunne verheven plaats wilde huizen, ten einde die wonderbare Vrouwe te kunnen zien. En ofschoon ik een ander was dan eerst, bedroefde ik mij toch zeer over die geestjes, die luide jammerden en zeiden: "Als deze ons niet aldus uit onze plaats gebliksemd had, zouden wij nu daar het wonder dier Vrouwe kunnen aanzien, zooals de anderen, onze gelijken, doen". Ik zeg dat vele dier dames, mijne verandering hebbende opgemerkt, zich begonnen te verwonderen; en pratende spotteden zij over mij met de Allerlieflijkste , waarop mijn argelooze vriend, dit bemerkende, mij bij de hand nam en, mij leidend uit het gezicht dier dames, mij vroeg wat ik had. Hierop rustte ik eene pooze, en nadat mijne doode geesten weder waren herrezen en de verdrevene weder tot hunne plaatsen waren teruggekeerd, zeide ik tot mijnen vriend deze woorden: "Ik heb mijne voeten gezet in dat deel des levens, vanwaar men niet weder kan terugkeeren, al wilde men." En ik nam afscheid van hem en trok mij terug in de kamer der tranen, in welke ik, weenende en beschaamd, tot mijzelven zeide: "Als deze Vrouwe mijnen toestand kende, ik geloof niet dat zij aldus mijn uiterlijk zou bespotten, maar ik geloof veeleer dat zij diep medelijden er mede hebben zou." En aldus klagen blijvend, nam ik mij voor woorden te spreken waardoor ik, mij tot h

Hij was inderdaad zeer bleek, en van tijd tot tijd doorliep eene zonderlinge siddering zijne leden. Eene uitdrukking van geheime verschriktheid, eene kwaadvoorspellende ontsteltenis zijns gelaats deden vrouw Damhout vreezen, dat haar man eene ernstige ziekte kon hebben betrapt.

Na dit ijdele droomgezicht gebeurde het op eenen dag, dat ik, terwijl ik ergens zat te peinzen, eene siddering in mijn hart voelde beginnen alsof ik in tegenwoordigheid mijner Vrouwe ware geweest. En toen, zegge ik, kwam tot mij eene verbeelding der Liefde; het scheen mij namelijk dat ik Amor zag komen van dien kant waar mijne Vrouwe woonde; en het scheen mij dat hij vroolijk tot mij zeide in mijn hart: "Denk steeds den dag te zegenen waarop ik bezit van u nam, want wèl behoort ge zulks te doen." En inderdaad scheen mijn hart zòò verblijd te zijn dat het mij leek alsof het mijn eigen hart niet ware door zijnen zoo nieuwen toestand. En kort na deze woorden, welke mijn hart mij zeide met de stem der Liefde, zag ik op mij afkomen eene edele dame, die van eene vermaarde schoonheid was en die reeds lang de Vrouwe was van mijnen reeds vroeger bedoelden grootsten vriend. En de naam dezer dame was Giovanna, behalve dat men haar wegens hare schoonheid, naar sommigen meenden den bijnaam had gegeven van Primavera (dat is de Lente) en aldus werd zij dan ook genoemd. En toeziende, zag ik achter haar de wondere Beatrice komen. Deze beide vrouwen schreden aldus tot dicht bij mij, de eene achter de andere en het scheen mij dat de Liefde tot mij sprak in mijn hart en zeide: "Deze eerste werd Primavera geheeten alleen terwille van hare komst op heden; want ik bewoog hem die haar dien naam gaf haar Primavera te noemen, dat wil zeggen: prima verr

Van zulke rechters was zeker geen onpartijdig vonnis voor de Kerels te verwachten; tenzij nochtans in geval de wil des konings, stellig uitgedrukt, hen tot toegevendheid had overgehaald; want zij waren den Franschen vorst genoeg onderworpen om, zelfs tegen dank, een in schijn zachtmoedig oordeel uit te brengen. Op dit oogenblik doorliep eene siddering de leden van Disdir Vos.

Slechts van tijd tot tijd scheen eene siddering de leden van Dakerlia te doorloopen, wanneer de galmen van grove of dreigende stemmen meer duidelijk haar oor troffen, doch zij liet even ras weder het hoofd nederzakken, onder het slaken van eenen angstigen zucht. Nevens deze kamer, in een ander vertrek, bevonden zich de wapenlieden, die hier gesteld waren om de gevangene jonkvrouwen te bewaken.

Stroomen helle blankheid, een algemeene siddering van glimmend, blakend wit; het behangsel danste, de groote ruiten van de raamdeuren spiegelden, het witgekalkte plafond steeg hooger, een witte zwakke luchtige jeugd was in de rondte, eerst begrensd door de donkere kanten van de half opene deur, daarna, toen Mathilde heelemaal binnengekomen was en de deur achter zich dicht had gemaakt, alom, van, alle kanten, haar als ontvangend in een bad van witheid.

En een vrouwelijke gestalte met een knaapje aan de hand trad plotseling in de opening tusschen de rotsen. De hinde, die bescherming bij haar zocht, vlijde zich tegen haar aan. Zij bespeurt den jager en werpt met een blos van schaamte haar rijke mantel van blond haar over het armoedige gewaad. Maar een siddering overvalt haar, onbeweeglijk staren de groote vermoeide oogen den jager aan.

De streek is mooi: laat ons zacht-snorren, bewonderen, genieten, droomen. De weg is lang, het landschap kleurloos, eentonig, vervelend: laat ons in volle vaart dat eind verslinden, en toch ook weer genieten, genieten van de snelheid óm de snelheid zelve, met de kleine siddering van angst en van gevaar, welke er aan verbonden zijn.

Er komen nog rijtuigen en ook zeer enkele voetgangers uit die richting naar deze zij. Neen, men zal haar niet bemerken. Maar al zou men haar zien en haar schaamteloos toespreken, ze zal hier blijven; immers wat deert het haar; zij wacht haar man! En hij zal komen.... ja, want die akelige voorstelling was een leugen, een zinsbedrog. Een siddering van verrukking doortintelt de arme vrouw. O Jezus!