United States or French Guiana ? Vote for the TOP Country of the Week !


Anderen, door een weerzinwekkende vrees bevangen, schreiden, jammerden en bezweken; de schrik had hun laatste krachten uitgeput. Huiverend van koude bracht ons troepje verscheidene uren door met op en neer van de eene brug naar de andere te gaan en twintig en meermalen, dicht aaneengedrongen, opnieuw den overtocht te beproeven.

De vijanden juichten, want ze dachten dat het nu gedaan was met den ketter en zijn werk. Maar de vrienden treurden en jammerden over hun groot verlies. »Luther dood?! Wie zal ons nu nog zuiver het Evangelie verkondigenDoch zoowel vrienden als vijanden kwamen al spoedig te weten, dat de hervormer nog leefde, al wisten ze niet wáár. Want »Jonker Georg« kon niet ledig zitten.

Een psychologisch raadsel blijft het, hoe een mensch een groote kans op den dood kan verkiezen boven een even groote kans op het leven. Wij zullen het niet trachten op te lossen; de tragische waarheid is daar: de vrouwen durfden niet. En de verbinding ~moest~ verbroken. Men mag geen levens met levens koopen. Hoe ook de arme schepsels jammerden en smeekten, de booten moesten weg... Oh!

Er waren droeve, dróéve gezichten van totale gelatenheid en wanhoop en er waren menschen die zielig jammerden en schreiden: menschen die nog wilden lijden en strijden en in 't verlies van alle hoop maar niet konden berusten.

Wij kregen zwarte bedden in zwarte vertrekken en, beneden, in de zwarte eetkamer, gebruikten wij zwarte spijzen en dronken zwarten wijn uit zwarte flesschen. 't Is hier verschrikkelijk! jammerden, geconsterneerd, mijn dames. 't Is de nacht, zei ik. De nacht is zwart en spreidt zijn duisternis over alles uit. We zitten hier als schipbreukelingen, zuchtte één van mijn dames.

Nu konden zij hun akkers steeds verder uitbreiden en hun vee laten weiden op open velden, waar het gemakkelijk kon worden gehoed. Dezen en genen klaagden er wel over, dat het nooit meer stil weer was, nu de boomen niet langer den wind tegenhielden, en anderen jammerden er over, dat ze heel naar Smaland om brandhout moesten. Maar toch was er niemand, die in ernst ontevreden was.

Sommigen jammerden, anderen riepen om wraak! allen sprongen of fladderden op Duimelot af, met Haspel aan 't hoofd. Maar die gedroeg zich, als naar gewoonte, averechts verkeerd. Hij fladderde maar met uitgespreide vleugels boven den jongen, en verhinderde de anderen hem met hun snavel te doorboren. Nu vond de jongen toch, dat hij 't erg voor zich had bedorven.

"Mijn kind, mijn kind!" jammerde de moeder. Allen, die het zagen, schreeuwden en jammerden mee; maar niemand verroerde een vinger of een voet tot redding. Er was ook geen tijd meer toe. Geen tijd meer? En verroerde zich werkelijk geen mensch?

Op Guivret's vraag, waarom zij zoo jammerden, gaf men hem ten antwoord, dat zulks geschiedde uit mededoogen voor den schoonen, jongen ridder, wien zulk een droevig lot te wachten stond. Op het slot bereidde Koning Evrain hun een gul onthaal.

De melodiën werden luider, zij klaagden hijgend, zij jammerden heesch. Zij waren de herinneringen, die van alle zijden kwamen weenen om Mathildes hoofd.