Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !
Bijgewerkt: 1 mei 2025
Het is geen toeval dat VELDEKE en waarschijnlijk ook HADEWYCH tot den adel behoorden; de erotische lyriek immers, waarop wij het oog hebben, was hoofsche lyriek, werd vooral door den adel voor den adel gemaakt; tot den adel behoorden zoowel de Zuidfransche troubadours als de Hoogduitsche Minnesinger. Een aantal Zuidnederlandsche edelen uit Brabant, Vlaanderen, het Doorniksche, Artois volgden hun voorbeeld; onder hen HENDRIK III, hertog van Brabant (± 1260). De Fransche minnepoëzie dezer Zuidnederlandsche dichters draagt in hoofdzaak hetzelfde karakter als de overige "lyrique courtoise", die wij reeds in VELDEKE'S werk leerden kennen; wij vinden hier dezelfde opvatting en voorstelling der liefde, de geveinsde wanhoop, dezelfde klachten, hetzelfde smachten, talrijke jeux-parti's (tenzonen) waarin twee tegenovergestelde meeningen door een paar vrienden verdedigd worden, vele pastourellen; niet zelden vangt een lied aan met een klein natuurschetsje, vele dezer stukjes vertoonen een refrein. Zoo klaagt QUENES DE BETHUNE die blijkbaar ter kruisvaart gereed staat: Aï, amors, com dure departie, Me covient faire
Deze uitspraak kan men dikwijls van oningewyden hooren. En deze geheel verkeerde uitspraak is zelfs wel in de schrijftaal overgegaan. Nevens Wtterwulghe en Utterwulghe is er ook een tak van dit aloude zuidnederlandsche geslacht, dat zynen naam als Witterwulghe schrijft. In het belangryke werk van Jos. Die naam staat daar vermeld als Arnold in gen Esschenbroek.
Den eine speulman is den andere ein deuntje schüldig. Hê hêt de vogel aaf. Maar men zou verkeerd doen, met te meenen, dat de Zuidnederlandsche spreekwoorden zich uitsluitend bewegen op het terrein van spel en scherts en feestgelag, met het landleven als ondergrond.
Niet meer, als in de 11de eeuw, waren de Zuidnederlandsche ridders op het land wonende grondbezitters, die in vredestijd hunne goederen bestuurden en zelf wel eens de hand aan den ploeg sloegen; die, eenvoudig gekleed en gewapend, op zijn best een wachttoren op een heuvel bewoonden, omgeven door een muur van ruwe steenen.
Bollinckx, Bruyninckx, Cnapelinckx, Daggelinckx, enz. Ook deze patronymikale geslachtsnamen zijn natuurlik allen weêr aan mansvóórnamen ontleend. Het zuidnederlandsche Bruyninckx verschilt slechts in spelling van het noordnederlandsche Bruinings, maar komt er in oorsprong en beteekenis volkomen mede overeen.
Al deze geslachtsnamen met het voorgevoegde ser in de verschillende formen, zijn oorspronkelik in Vlaanderen en Brabant inheemsch. Maar er zijn my toch ook eenige geslachtsnamen uit de noordelike gewesten bekend, die eveneens vadersnamen zijn met het woord heer of her samengesteld, en die de tegenhangers uitmaken van die zuidnederlandsche namen.
Krachtiger ligchamen dan het zijne zouden van zulk een ingespannen bezig-zijn na verloop van zeker aantal jaren de sporen vertoond hebben. Ik maak deze opmerking naar aanleiding der karaktervolle apostrofe aan Erasmus in het dagverhaal van Albert Dürer's zuidnederlandsche reis van 1521, toen Dürer zelf de vijftig genaderd was, Erasmus hoogstens zes of zeven jaren ouder kon zijn.
Hillegom: Hangkousen. Gouda: Gapers. Oudewater: Klokkedieven, vgl. Franeker, Delfzijl enz. Rotterdam: Kielschieters, omdat zij een bootje, dat met de kiel naar boven in de Maas dreef, voor een walvisch hielden, waarop zij hun geweren afvuurden. Dordrecht: Schapedieven. Den Briel: Zeelepers en Puiers. Gorichem: Blieken. De Zuidnederlandsche spotnamen zijn zeer talrijk.
Woord Van De Dag
Anderen Op Zoek