Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !
Bijgewerkt: 12 juli 2025
«Daar moet hij in!» zei de Dood, een krachtig, oud man met een zeis in de hand en met groote, zwarte vleugelen. «In de doodkist moet hij gelegd worden; maar nu nog niet; ik teeken hem slechts op, doch laat hem nog een poos in de wereld rondzwerven, om zijn zonde te boeten en beter te worden. Ik kom echter eenmaal.
Mijn bleeke vriend, de Dood, de groote Bevrijder had nooit zoo iets schoons beleefd. Want wel waren er die schreiden bij Ferdinand's sterfbed, maar de zieke zelf glimlachte tegen den man met de zeis, toen hij zich op den rand van het bed zette, en zijn moeder luisterde naar zijn laatsten snik als een liefelijke muziek.
Twee boeren, elk met een hooge zeis op hun schouder, kwamen met doorzakkende knieën over den weg zij zwegen en rookten, en wat kwijnend licht glom aan het punt van het staal. In gindsche stilte naderde traag en dof kargedokker.
Zij dronk uit een gouden kop, meer dan een okshoofd in een slok. Haar messen waren tweemaal zoo lang als een zeis, die recht op haar heft staat. De lepels, vorken en ander tafelgereedschap waren alle naar dezelfde verhouding.
En later, als de zeis komt en de halmen vallen en als de dorschvlegel bulderend over hen heen gaat, als de molenaar de korrels tot meel maalt en 't meel tot brood gebakken is, hoeveler honger zal dan door 't koren in die boot daar vóór hem niet gestild worden. De knecht van Sintram legde aan bij de landingsplaats der Gurlita-boeren en veel hongerige menschen kwamen op de boot af.
Zij hief de zeis, om Ferguut in tweeën te slaan, maar hij ontwrong zich haastig, en een groot stuk kloofde zij uit een pilaar, zoodat de zeis doormidden brak. Ferguut trok zijn zwaard, en sloeg het de vrouw op 't hoofd, met zulk een slag, dat hij meende haar doormidden te hebben, gebroken. Haar echter deerde het niet, zij opende den muil en beet hem door 't harnas in den schouder.
Ze staken vuurtjes aan, die rond-vraten rondom het hooge vlammende vuur-rood van de bloem, en hoopten zoo, door boozen rook en walm, het schoon van de glanzende, boven hen uitstralende tulp te overstemmen. 't Werd Zomer. Toen stierven, op een heerlijken, lichten zòn-dag, al de witte madeliefjes. Een booze, zwarte man met een zeis kwam 't gras maaien waarin ze stonden.
Hij was een flinke, knappe kerel, breed in de schouders en slank in de heupen, met blauwe oogen en blond haar, van die soort, die men bij ons in den oogsttijd van 's morgens, klokke zes, tot 's avonds, klokke negen, de zeis ziet hanteeren, alsof 't eene schrijfpen was. En gij, mijn zoon," vroeg de oude heer, "wilt gij met Fieken gaan?" "Ja, mijnheer."
Een fijn, kort vogelgezang kweelde ergens in de nabijheid, een haan kraaide, een zacht-zingend geluid klonk in de verte: het duidelijk hoorbaar slijpen van een zeis.
Woord Van De Dag
Anderen Op Zoek