Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !

Bijgewerkt: 12 juli 2025


Een kleine gift van luttel geld Had beide een wijl te vreê gesteld; En zwijgend ging 't op gulden baren De landstreek uit, der haven toe; Neen, eensklaps kweelde Bontekoe Als waar' zijn togt een spelevaren: Noot 1: De Bombax, of zijde-katoenboom. Stem: Wie had op Sinxen nacht Gedacht. Vlaamsch Liedeken. Scheepsvolk.

Dat was, in het voorbijgaan gezegd, pure verbeelding, want Jo had niet veel meer begrip van muziek dan een sprinkhaan; maar zij zou zijn voorstel aangenomen hebben, al had hij haar gevraagd een heele opera met hem te zingen, en kweelde er op los, zich in haar geluk niet om maat of toon bekommerend.

Boven, ergens in een kamer waarvan het venster openstond, kweelde een kanarievogel. Snepvangers vond het danig schoon. Hoor eens, Sander! 't Is een sijsken, Snepvangers. Neen, neen, 't is veel schooner... 't is een kanarievogel... 't Kan zijn, schokschouderde de Speeker onverschillig. Een schoone vogel, mijmerde Snepvangers. De schoonste vogels zitten in den buiten, zei Sander.

Hoe 't aardig beeld van huw'lijksweelde, Dat aanlokte uit het slechte lied, Het droef gemoed des zwervers streelde, Hem deerde, toen hij 't lagchend kweelde, Zijn gister en zijn morgen niet!

De zon scheen over die arme dingen, deed de vlekken in 't oog vallen, en de kreuken die Virginie's bewegingen erin gelaten hadden. De lucht was blauw en warm, een merel kweelde, 't scheen alles te leven in een innige vreedzaamheid. Ze vonden een hoedje van langharig pluche terug, kastanjekleurig; maar 't was heelemaal door de mot opgegeten. Félicité vroeg of zij 't hebben mocht.

En terwijl zij met haar wakkere oogen voor zich uit zat te staren, kwam opeens alles haar zóó warm en stralend voor, dat een groote blijdschap zich van haar meester maakte en zij zachtjes begon te zingen: "Zoo lieflijk lonkte al 't weigebloemt ons tegen, als hadden gras en kruiden duizend oogen. Als had elk groenend blaadje een stem gekregen, zoo veêlde en kweelde 't in de looverbogen."

Op haar bloote, blanke voetjens, Sloop zij zachtjens, sloop zij zoetjens Dies naar 't raam: wat fraaijen val! Hoor, hij zong niet: Wil mij minnen! Hoor, hij bad niet: Laat mij binnen! Neen, hij prees haar schoonst van all' Was het waarheid wat hij kweelde, Dat "de lieve lach, die speelde Om haar lipjens, "kus mij!" riep, "Maar dat de opslag van haar oogjens, Wacht hield bij die nektartoogjens?"

Een tweede lied van Hagar riep een tweeden geest te voorschijn, geen liefelijken, want bons, daar sprong een leelijke dwerg het tooneel op, stootte een antwoord uit en wierp Hugo een donker fleschje toe, waarna hij met een honend gelach verdween. Hugo kweelde zijn dankbetuigingen, stak de drankjes in zijn laarzen en ging somber heen.

In de verte riep de koekoek. Vlak bij in het elzenhout kweelde de boerennachtegaal. Hoog in de bleekblauwe lucht kruisten tjilpend de zwaluwen. Marieken had haar borduurwerk ter zijde gelegd. Haar ééne handje rustte in haren schoot; haar andere hing over den kant van het schuitje, de vingertoppen gedoopt in het groene water.

Toen deed zij zachtjes de deur weer open en ging op haar teenen naar beneden. "Zoo lieflijk lonkte al 't weigebloemt ons tegen, als hadden gras en kruiden duizend oogen. Als had elk groenend blaadje een stem gekregen, zoo veêlde en kweelde 't in de looverbogen."

Woord Van De Dag

bakels

Anderen Op Zoek