Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !
Bijgewerkt: 19 juli 2025
"Ik zal gaan of ik zal blijven, juist zooals 't mij goeddunkt," zeide Walger, zijn beker ledigende en met een koppige houding weer plaats nemende: "wat het paard van dien Ridder betreft, ik heb het niet gestolen, maar in 't bosch opgevangen: en daar het op den stal van 't kasteel staat, kan hij het ieder oogenblik van den dag terugvinden.
Wie weet, misschien is hij wel een spion van den Graaf, gezonden om ons te verderven." "Licht mogelijk," zeide Melis: "mij dunkt, hij deed beter van naar zijn nest te gaan, zoo hij niet met ons wil aanzitten." "Wij kosten hem wel eens even wakker schudden," zeide Walger.
Doch hier was geen denken meer aan: reeds had het zwaard van Adeelen bloed doen vloeien; en het volk, op dat gezicht verbitterd, had de vrees voor de wraakzucht doen zwijgen: van alle zijden drong men aan op den edelman en op Feiko, die aan Walger zijn kodde had ontrukt en wakker in het rond sloeg: en beiden waren misschien de slachtoffers van dezen ongelijken strijd geweest, zoo de aankomst van eenige nieuwe personages daaraan geen spoedig einde gemaakt had.
"Het is wel, Paolo," zeide Reinout: "maar intusschen hebben wij elkander nog veel te zeggen, en deze kerel moet ons niet ontsnappen." "Wilt gij mij gevangenhouden?" vroeg Walger, die, hoewel het gezegde des Ridders, dat in 't Italiaansch gehouden was, niet verstaande, genoeg aan zijn gebaren begreep wat hij zeggen wilde, en meteen haalde hij zijn zwaard half uit.
Eindelijk echter kon zijn edelmoedige ziel het denkbeeld niet langer verduren van eenige achterhoudendheid jegens zijn wapenbroeder te voeden: "Reinout!" zeide hij: "denkt gij morgen weer naar de hut van Walger te gaan?"
"Zottin, geen dief!" zeide Walger, terwijl hij wrevelig weder plaats nam: "maar, dewijl het toch morgen, naar men zegt, oorlog wordt tusschen Holland en het Sticht, moest al wat onder het Bisdom behoort mij danken, zoo ik twee paarden op de Hollanders heb prijsgemaakt en aan den Bisschop de aanwinst bezorgde van een knappen kerel als ik ben."
Zoodra de drank op was, trokken de dorpelingen af en begaven zich de gasten naar hun slaapverblijf, Walger wierp zich zonder een woord te spreken op zijn legerstede, alwaar weldra een zwaar gesnork aanduidde dat hij in diepe rust was: de hansworst volgde zijn voorbeeld en Barbanera maakte zich gereed hetzelfde te doen, toen Reinout hem weerhield.
"Gaat gij verre?" vroeg Deodaat: "ik ben vermoeid en verlang hartelijk naar mijn bed." "Niet verder dan de hut van Walger den boschwachter, waar wij onze paarden zullen laten," antwoordde Reinout. "En dan?" "En dan! maar gij bezit niet de minste verbeeldingskracht! Dan sluipen wij naar het klooster, trachten onze schoone zangster te ontdekken...."
Deze opmerking, in stede van den monnik van zijn stuk te brengen, gaf aan het schrander oordeel van vader Syard integendeel een wapen in de hand, waarvan hij zich met wakkerheid bediende. "Uw naam is Walger!" zeide hij. Inderdaad, het was Walger, die, na zijn vrouw, gelijk wij vroeger verhaalden, te hebben mishandeld, zijn hut had verlaten in den waan dat zij dood was.
"Moei u met uwe zaken, meester Claes Gerritsz," duwde hem Walger toe: "ik ben geen poorter van Haarlem en hoest wat in uwe Privileges. Ik ben 's Graven koddebeier en zal dit zoete kind brengen waar het wezen wil, zonder iets meer dan een kusje voor mijn loon te vragen."
Woord Van De Dag
Anderen Op Zoek