United States or Tunisia ? Vote for the TOP Country of the Week !


JERONIMO. Heer, kan men binnen gaan? LEANDER. Neen, Heer. JERONIMO. Waarom niet, Heer? ’k Had in een uur of twe gedaan, of in iets meer. LEANDER. ’k Zal voor niemand niet, myn Heer, de deur ontsluiten. GRAVIN. Gy doet zeer wel, dat gy dien schreuwert houd daar buiten, Maar ik... LEANDER. Men laat geen mensch naar binnen gaan, Mevrouw. GRAVIN. Ik zal’er echter in. LEANDER. Mischien.

DANDYN. Al zacht, al zacht. ’k Wil niet dat hy hier door twe dienders werd gebracht. LEANDER. Kom, Vader, nu moet gy de weereld recht verschaffen, Gy moet dien huisdief op het strengst van daag doen straffen. DANDYN. ’k Wil evenwel de zaak naar eisch doen; ik begeer Dat elk een Advokaat op ’t minst zal hebben, eer Ik voort ga, en is daar zo maklyk aan te raaken? Wy hebben der geen een.

Eest dat sake, dat ghi mi geeft Enen drincpenninc in mijn hant, Ic salse u doen spreken, coen wigant, Also veel als u herte begheert. Ene penninc es saen verteert, Ende ooc qualic overbracht! Loopt ende haest u al u macht, Ende doet mi spreken Sanderijn: Daer sijn twe penninghen root guldijn. Segt hare met woorden sterke, Dat hier een bode es uut Deenmerke, Diese met haesten spreken moet.

Verbintenissen tusschen neef en nicht, van ouds verboden, waren veelvuldig voorgekomen. »Otto Gerijts«, zegt eene Arnhemsche schepenaanteekening d.d. 22 Mei 1555, »heeft bij zijns ooms dochter geslapen ind twe kynder by haer geworven.

JERONIMO. Duizend pond, voor twe voer hooy, waar zal ’t belenden! GRAVIN. Al myn Processen, Heer, die liepen nu ten enden, Daar scheelden vier of vyf maar van de kleinsten an; Een tegens myn Papa, myn Kinderen, en Man. Helaas! myn Heer, ik kan niet half aan u verklaaren, Wat listen my niet, van die drie, zyn wedervaaren; Wat zy niet deeden.

LEANDER. Durft ge een valsch Exploot den vader wel In handen geven? WOUTER. Ja. LEANDER. Durft gy aan Izabel Een brief bestellen? WOUTER. Ja, al was het aan de drommel, Ik kan twe konsten. LEANDER. Kom, my dunkt ik hoor gestommel, Het is Jeronimo, ik ken zyn schreuwen; ’k zal U in myn huis, de zaak ontdekken heel en al, JERONIMO, weggaande en wederkomende.

De jonghe joncfrou Damiet: Ay! en sal hier iement sijn Die ons beiden iet sai gheven: Twe pilgherijms die sijn verdreven Ende van den roevers af gheset? De jonghelinc: Ay! daer hoeric Damiet Spreken; hoerdicse niet?