Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !

Bijgewerkt: 6 juni 2025


"Veertien minuten over half negen!" zeide John Sulivan, met een stem, waarin zekere ontroering hoorbaar was. Nog één minuut, en de weddenschap was gewonnen. Andrew Stuart en zijn collega's speelden niet meer. Zij hadden de kaarten neergelegd. Op de veertigste seconde niets. Op de vijftigste seconde nog niets!

Ik wil 't wel gelooven, maar bepaald zeker kan ik 't waarlyk niet zeggen, omdat ik nooit te Fotheringhay door een gat in den muur heb gezien. Goed, goed! Ik ook niet. Maar nu neem ik een schildery die 't onthoofden van Maria Stuart voorstelt. Laat ons aannemen dat de voorstelling volmaakt is. Daar hangt ze, in vergulden lyst, aan een rood koord als je verkiest ... ik weet wat je zeggen wilt, goed!

"Zeker, privilege zullen de Staten mij voor dit werk van onzen vriend Joost wel niet verleenen; maar we zullen er ook niet om vragen. De Altaergeheimenissen zijn in der tijd gedrukt "te Keulen, in de nieuwe Druckerye," en wij zullen de Maria Stuart ook te Keulen laten drukken; maar, voor de verandering "in d' oude Druckerye." Ik heb dat al met hem beklonken."

Neen, neen, ge ziet die lyst niet, ge vergeet zelfs dat ge uw rotting hebt afgegeven aan den ingang van de schilderzaal ... ge vergeet uw naam, uw kind, het nieuw-model politiemuts, en dus alles, om niet te zien een schildery, maar om werkelyk daarop Maria Stuart te aanschouwen: geheel juist als te Fotheringhay.

"Ik houd vol," zeide Andrew Stuart, "dat de kansen ten gunste zijn van den dief, die zeer zeker een handig man moet zijn." "Kom, kom!" antwoordde Ralph, "er is geen enkel land, waar hij een schuilplaats zou kunnen vinden." "Nu nog mooier!" "Waar zou hij naar toe gaan?" "Ik weet er niets van," antwoordde Andrew Stuart, "maar dit weet ik wel, dat de wereld groot genoeg is."

Dit betuigden de Staten in den brief van rouwbeklag aan haren kleinzoon. Zie STUART, vervolg op WAGENAAR, II 249; DE CHALMOT, Leven der Prinses, Leeuw. 1765; J. VAN DEN BOSCH, de Heeren Stadhouderen van Vriesland, Leeuw. 1770, 35, 86; Levensbeschrijving van Nederl. Mannen enz. VI 154; VAN KAMPEN, Karakterkunde, II 562 enz.

"Ei zoo, vader!" zegt zijne wederhelft, de oogen even van haar breiwerk opslaande: "en wat is de titel?" "Maria Stuart," antwoordt haar man, terwijl hij het handschrift voor zich op tafel legt, en er hier en daar reeds eene bladzijde van doorloopt met dien vluggen en vasten blik, welken eene aangeboren gave des onderscheids, door langdurige oefening versterkt, hem heeft doen verkrijgen.

De Maria Stuart kwam in 't licht, en zoo de vorm van dit heerlijk dichtstuk algemeen voldeed, de inhoud gaf geen kleinen aanstoot: de dichter werd voor 't gerecht betrokken en in eene boete van honderd tachtig gulden verwezen.

Na eene poos kwam de cholera en kapitein Stuart stierf, en iedereen stierf die wenschte te blijven leven, en ik hoewel ik op den rand van het graf kwam ik bleef leven! Toen werd ik verkocht en ging van hand tot hand, tot ik verouderd en gerimpeld was en eene koortsziekte kreeg; en toen kocht mij die ellendeling en bracht mij hier en hier ben ik!" De vrouw zweeg.

"Gij vergeet niet, dat ge terug moet zijn?..." merkte Andrew Stuart aan. "In tachtig dagen," antwoordde Fogg; "zaterdag 21 December 1872, 's avonds kwart voor negen." "Tot wederziens, mijne heeren!" Om kwart voor negen namen Phileas Fogg en zijn bediende plaats in denzelfden waggon. Vijf minuten later hoorde men een schel fluitje en de trein zette zich in beweging. Het was een stikdonkere nacht.

Woord Van De Dag

muggenbeten

Anderen Op Zoek