Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !
Bijgewerkt: 2 juni 2025
Gij zijt zeven man sterk, wij zijn met ons vijftienen. Laat ons dus niet als straatjongens vechten. Houdt uw fatsoen." Bigrenaille nam een pistool, dat hij onder zijn kiel droeg, en gaf het Thénardier, dezen in 't oor fluisterend: "'t Is Javert. Ik durf op dien man niet te schieten. Durft gij?" "Waarom niet?" antwoordde Thénardier. "Schiet dan!" Thénardier nam het pistool, en legde op Javert aan.
Een wagen met ijzeren staven, die juist voorbijreed, maakte het den straatjongens onmogelijk om verder te hooren wat Frans zeide, evenmin als zij konden verstaan wat de bleeke jonkman sprak toen hij Frans iets toereikte; maar, wel zag er één, dat Frans gek genoeg was om nu op zijne beurt de hand thuis te houden, totdat een rommelende boerenwagen hen allen uiteenjoeg, en zij bij het weder verzamelen slechts één van de twee personen meer zagen; hem, die zich Frans noemde die rondkeek, even vreemd als de jongens, om te ontdekken waar de ander gebleven was, en die eindelijk, telkens omziende en weer omziende, naar den winkel terugkeerde, om er, vol als hij reeds was, door zijn weldoener overvol gemaakt te worden.
Wel het beest was zoo slecht onderwezen, dat het, zoodra het aan de paal lag, allerlei onbeleefdheden beging; ik zelf stond er vlak bij: de rozen van mijn schoenen waren glad bedorven." "Wat deedt gij er ook zoo dicht bij te staan? laat dat aan de straatjongens over," zeide de deftige man.
"In de gevangenis, in de stadsgevangenis, tot hij wordt overgebracht." "Overgebracht! zal men hem overbrengen? Waarheen zal men hem brengen?" "Voor de assises, wegens een diefstal op den openbaren weg, door hem eertijds gepleegd." "Nu, ik dacht het wel. Deze man was al te goed, al te volmaakt, al te bescheiden. Hij weigerde het kruis; hij gaf geld aan al de straatjongens, welke hij ontmoette.
Men ging de straat weder in, den vorigen weg terug en door een paar Moorsche poorten gegaan zijnde, bevond men zich opeens buiten de stad. Op het oogenblik, dat men dicht bij de marktplaats, Soc-di-Barra genaamd, genaderd was, kwam ons gezelschap een troep gillende en huilende straatjongens en leegloopers tegen. Die troep begaf zich naar de stad.
Ik wil geen straatjongens in mijn school hebben. Vooruit maar, marsch!" In dien tijd moesten meest alle onderwijzers van het schoolgeld leven, dat de kinderen meebrachten en ongelukkig de man, die een groot huisgezin had en geen cent van dat schoolgeld missen kon.
De weg is niet gemakkelijk en er is maar één weg. De straatjongens, die ons volgen, geven er echter niet om, laten zich langs de hellingen afglijden, houden zich vast aan vooruitstekende steenen, verdwijnen in holten en komen op eenmaal weer te voorschijn, alsof ze een luik oplichten, en maken al die gymnastische toeren, waar ik wel voor zou bedanken, om mij een bouquetje welriekende, gele bloemen te brengen, geplukt op de helling van een gapenden afgrond.
Doch eensklaps vloog hij naar de deur; hij stormde de trap af, en liep in zijn hemd de afspanning door, tot op de straat, al roepend: Mijne vrouw? waar is mijne vrouw? Maar hij kwam dadelijk terug, want de straatjongens jouwden hem uit en smeten met steenen naar hem. En Uilenspiegel zeide tot hem: Kleed u, Lamme, en wees niet wanhopend, gij zult ze terugzien, vermits gij ze heden gezien hebt.
Frits hield zich kloek genoeg, dat is waar; maar bij 't afvaren van een veerman zijn er altijd kaailoopers en rondslenterende straatjongens op de been, die niets te doen hebben dan met de handen in den zak te staan kijken naar de faits et gestes van de afreizenden, en die daarbij gewoonlijk de vrijheid nemen hunne critiek te maken over hetgeen zij zien, op luiden vrijpostigen toon, meestal met aardigheden van zeer twijfelachtig gehalte doorspekt.
Hoe ben-je toch in die kerk gekomen? vroeg hij. Op die woorden antwoordde ik met de vurigste verzekeringen van mijne onschuld. Maar hij zag mij aan en haalde de schouders op; toen ik voortging met te bezweren, dat ik niet in de kerk geweest was, ging hij naar de deur en mompelde, terwijl hij zich nog even naar mij omwendde: Wat zijn ze toch verdorven, die Londensche straatjongens.
Woord Van De Dag
Anderen Op Zoek