Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !
Bijgewerkt: 25 juli 2025
Dit karakter toont zich ook in het portret met den weemoedig vragenden blik, dat Oda Krogh heeft geschilderd, en waarvan eene afbeelding de litteratuurgeschiedenis van Carl Nærup siert. In dezen schrijver wordt het inderdaad duidelijk, dat een tegenstelling met het realisme van 1870 bereikt is. Maar daarom keert hij niet terug tot de oude romantiek.
"Een gevloekte leugen!" viel Adeelen met heftigheid in. "O! dat hebt gij niet gezegd, Ridder Reinout!" zeide Oda: "welke Jonkvrouw zou komen op het verlangen van iemand, die dames uit den weg zet, of het vouwstoelen waren." "Indien men," zeide Adeelen, "hier ten hove slechts genoodigd is om tot een doelwit van bespotting te strekken...."
Maar reeds was iedereen gezeten en niemand scheen geneigd, plaats te maken voor den wreveligen Adeelen, die, volgens de uitdrukking van Oda, de tafel rondliep gelijk een hengelaar, die langs den waterkant gaat en plaats zoekt om zijn aas uit te werpen, maar overal door hooge biezen verhinderd wordt.
Alleen Adeelen was blijven staan, misschien om, zooals Oda beweerde, Holland voor Friesland te doen wijken. Intusschen waren van de tegenovergestelde zijde Beaumont en Aylva toegetreden, zoodat de beide partijen elkander onderling midden in de zaal ontmoetten.
Hij wilde echter een poging doen en schoof reeds een paar jonge knapen, die hem in den weg waren, vrij onzacht ter zijde om door te dringen, toen Oda van Wassenaar, die door het gevolg van deze beweging mede een duw kreeg, hem van 't hoofd tot de voeten aanzag, terwijl zij op een scherpen en luiden toon zeide: "wie is die lompe dorper, die zich hier een weg maakt alsof hij aan 't biezen snijden ware?"
"Zou het dan wezenlijk Reinout zijn," vroeg Ottilia, "die zulk een laagheid begaan heeft?" "Noem het geen laagheid," viel Oda in: "waarlijk, ik zou iemand wel liefhebben die mij genoeg beminde om zijn oudsten en trouwsten vriend aan zijn liefde op te offeren. Daar zou geen van onze Hollandsche edelen, die karnemelk voor bloed in de aderen hebben, ooit toe komen."
"Die gouden oorijzers staan goed," zeide Ottilia: "maar ik vind het mutsje verschrikkelijk plat." "Dat mutsje beteekent," zeide Oda: "zooveel als een stroobosje aan een paard." "En hoe dat?" vroeg Ottilia, eenigszins verwonderd.
"Dat zal bij 't kostuum hooren," zeide de goedhartige Ottilia: "bovendien, ik vind, dat het gewerkte boezeltje zeer aardig afsteekt op dat breed geplooide kleed: ik zou benieuwd zijn te weten, hoe men die gouden roosjes op de roode strepen en randen zet." "Zij gaat zeker op het steekspel een lans breken," vervolgde de bijtende Oda: "zij is immers reeds half geharnast."
"Zoo gij," antwoordde Ottilia, "gisteren met ons op den Vogelesang geweest waart, hadt gij den held leeren kennen. Hij is een der Friesche afgevaardigden: en ginds is de andere in gesprek met den Heer van Beaumont." "Nu! die heeft ten minste het uitzicht van een gewoon mensch," zeide Oda: "maar deze kermisbeer! wat kijkt hij ons vervaarlijk aan."
"Niet komen wil!" hernam Walcourt: "een Jonkvrouw, die een uitnoodiging weigert tot een danspartij. Inderdaad! dan is zij wel een uitzondering, en verlang ik dubbel haar te leeren kennen." "Wacht!" zeide Oda: "daar is onze Italiaan; die is bij haar geweest, hij zal ons best bericht kunnen geven. Ridder Deodaat! een woord, zoo 't u gelieft."
Woord Van De Dag
Anderen Op Zoek