United States or Zambia ? Vote for the TOP Country of the Week !


Het kende 't voedzaam graan, de vrucht van 't land beteelen, Met Kaïns weelde, en lust, en feestvermaak, en spelen, En wat de schrandre kunst, in dartlen bloeistand, schiep, Of tot verderf van 't hart in samenzweering riep.

Nu klonk het alles "Moord", en weder "Moord", in 't ronde; Dan "List", dan weder "Moord". Met uitgezworen wonde, Steeds gapende, in den hals, en 't voorhoofd half geplet, Sprak Zardach: 't Is de list die Leeuwen voert in 't net; Haar stemme ik. Kaïns kroost weet kunst met moed te paren; Het triomfeert gewis op woestaarts en barbaren Ten zij men 't keer! 't Geweld mislukte ons eens.

Wy, eerstelingen in des aardrijks eenzame oorden; Wy, zwervers over de aard, bevolkers harer boorden, Door wie haar dorren schoot, met oudren zweet gedrenkt, Het voedsel wierd ontperst, dat zy den stervling schenkt: Wy zuiverden 't gewest van Leeuw- en tijgerklaauwen; Wy veiligden dat erf, waarop zy ons benaauwen; En, felle bastaartteelt uit Kaïns eigen zaad, Verwoesten ze onzen grond, en moorden wie weêrstaat.

Kaïns Neven, Eerst zenuwloos van schrik, en Westwaart heengedreven, Vergaderden ter wraak, en vormden zich een heir. Men strijdt; grijpt, strijdend, moed; en eischt zijn haardsteên weêr. Van toen was 't staag gevecht.

Een hartstocht, die, pas verzadigd, straks opnieuw om voedsel vraagt, en eigenlijk nooit verzadigd, nu reeds zestig eeuwen gebrand heeft, van Kaïns nijd tot op den schimp, waaraan thans nog 's Heeren volk is blootgesteld. Dit is een plage voor Gods volk. Een levensplaag, die hen vervolgt tot aan hun graf, en die soms na hun dood nog knaagt aan hun nagedachtenis.

Dit lijdt uw recht, uw moed, dit kan uw hart niet lijden: Vergaan wy, zoo 't moet zijn; maar sneuvlen we in het strijden! Ja, Kaïns overschot, heel 't menschlijk kroost, heeft uit, Ten zij één stoute daad hun woesten moedwil stuit. 'k Vergaderde u daar toe, en durf die van u wachten. Beleid en dapperheid zijn meer dan reuzenkrachten.

Een geheele rij vrouwen komt er aan met kruiken sagoweer op het hoofd, zakken ketela, groente, rijst, stapels kains en sitsen goed, en zelfs levende biggetjes, die worstelend tegen het touw, waarmee zij aan elkander en aan den vierkanten draagbak vastgesjord zijn, zwarte snuiten in de hoogte steken en wijdmuils schreeuwen, terwijl de draagster onbekommerd voortloopt met haar lichte, sierlijke schreden.

"Een deel van Edens teelt, gewoon zich te onderscheien Als 't Godlijk menschenkroost, zag Kaïns dochters reien, En 't sloot zijn boezem niet voor hare aantreklijkheên: Het Eden, 't Englendom, de Hemel, God, verdween! Elpine was nog niet; en echter, zy bezweken. Zij vielen op die prooi, als in dees lager streken De havik op de duif.

Ja, de kracht des Afgronds is verraden. Ga, dien by Kaïns zaad uw koning door 't bedrog! Ook de arm die machtigst is, behoeft de valschheid nog. En gy, Arioch! gy, Alastor! Gy verdelgers! Gy, die in 't moorden leeft, gy, bloed en tranenzwelgers! Wier drift geen prikkel eischt, geen voedsel voor uw gloed; Gaat! 'k laat u over aan u-zelven; moordt en woedt!

Vereent u thands met ons tot Kaïns ondergang! Uw afkomst zegepraalt; haar vijand gaat bezwijken. Uw Eden zij voortaan een Ararat van lijken! Wie wraak in 't leed bemint, onze Afgrond lacht hem aan: Zy is 't die wreken durft, al zou zy zelv' vergaan."