United States or Togo ? Vote for the TOP Country of the Week !


In de kamer zat Japikje met drie vrijers. Hij had zich te haasten. Woest snelde hij naar de kleeren. Ze ijlden in de hoogte, ze bleven zweven in de lucht, ze doken in den schoorsteen, en, nadat hij weder naar het venster was geloopen, bemerkte hij, dat ze zich kalm tegen de schouw hadden gevleid, en dat Japikje met de vrijers vol verwondering het vreemde schouwspel bestaarden.

Hij kroop gauw achter de anderen weg. Hilbert van zijn kant was ook niet op zijn gemak. Al waren die honderden kaboutertje ook nog zoo klein, vereend konden ze hem heel wat moeilijkheden veroorzaken. Hij had lust terug te keeren .... Hij zou geen oogwenk hebben geaarzeld, wanneer Japikje hem niet zou gewacht hebben. Dat het juist op dezen dag geschiedde ....

Dit is de historie van Hilbert en Japikje die niet konden trouwen, daar hij een kabouter tot vijand had. Houd allen de kabouters tot vriend, want nuttige kereltjes zijn het, als ze willen, in huis en hof, en schuur en stal, bekwaam vooral met ijzerwerk. Daarom ook zijn ze als de smeden, blijde om een lied. Doch waar zij huns gelijke niet in hebben, dat is in 't bedenken van een plagerij.

Het ontmoeten van Hilbert en Japikje; hun vrijage; haar weigering, om iets met hem te eten; haar wreed uitstel; 't avontuur der beide jongelingen uit 't Zuiden; zijn gang over het Ellertsveid, waarbij hij niet zijn beste pak aantrekt .... Ook de flesch jenever, die hij bij zich steekt heeft haar gezonde bestaansreden. Inderdaad: eigenaars.

Vóór Hilbert eigenlijk goed begreep, dat Japikje in zijn armen had gerust, drong het fel-gewapende licht van den dag op tegen den zwarten burcht aan den horizon, en 't heir der zonnestralen deed er zijn glorieuse binnenkomste, terwijl zes hanen tegelijkertijd de blijde overwinning bazuinden. Woorden had Hilbert niet veel. Hij keek Japikje aan, en vroeg: "We mosten mit menner wat eten."

Wanneer zij een andere richting hadden gekozen, ware hij zeker te laat gekomen. Nu was er nog kans, dat hij vóór twaalf uur bij Japikje zou zijn, en dan! het zou een vroolijke bruiloft worden. Doch terwijl hij dit peinsde, schoot een andere, vreeselijke gedachte kriskras door zijn brein, en hieuw zijn hoop aan stukken. Hij kon toch niet zóó bij Japikje komen.

Ware hij maar niet bij het kleine volkje gebleven. Hij keek glimlachend toe, hoe de kabouters rondom hem sprongen en dansten, en, toen het eindelijk tijd voor hem werd hij moest nog vóór middernacht bij Japikje zijn drukte hij bij het oudste guurke zijn spijt uit, dat hij niet langer kon blijven. "Kom maar gauw bij ons terug," noodigde deze. "Zeker, zeker, dat beloof ik je."

Want als hij met Japikje ging trouwen, zou hij toch allicht een eigen boerderij bouwen, en dan kon je eigenlijk niets dan nut van de kleuters hebben. Ongemerkt zouden ze heel wat werk voor hem kunnen verrichten. Ze konden alles, de kabouterkes.

Er zat geen schot in Hilbert's werk, want als een magneetnaald wendde hij zich steeds naar 't Noorden, en tuurde, of Japikje toch niet zou komen. Hij, die vroeger altijd een voorbeeld was geweest van een struischen, jongen kerel, werd nu zoo mieserig als een stadsmensch. Zingen en fluiten was eruit bij hem.

Ze bezag hem wel minder minachtend dan zij 't haar andere vrijers deed, bij het licht, doch hij mocht er zich nog niet op beroemen, haar uitverkorene te zijn. "Mi lust niet, 'k doe bedanken," lachte zij. "Japikje," vervolgde hij smeekend, en hij streek haar over 't jak onwillig liet ze het toe "ik vind oe zoo'n himmel wicht . Ik mag oe zoo geern.