Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !
Bijgewerkt: 9 juni 2025
Heele poozen kon ik staan te turen voor reuzenboomen, die hier prijken, met hun geweldig zwart-groene, of grijs-groene stammen, hun dun, teeder najaarsloover, varieerend in tint, van licht-groen en goudgeel tot goudbruin. In de grilligste vormen slingeren zich de zwarte takken dooreen. Als met betraand oog giet de najaarszon haar glimmende straaltjes neder, die spelen op 't vochtig blad.
Bij sommige exemplaren heeft de grijze kleur de overhand; bij andere is de kop koolzwart, het lichaam kanariegeel met zwart doorsprenkeld, de ledematen goudgeel. De totale lengte bedraagt ongeveer 80 cM., de staart is 50 cM. lang. Dit lieve diertje heeft hoofdzakelijk Guyana tot vaderland; het bewoont vooral de rivieroevers van dit rijk gezegende gebied.
Terwijl de eiken met hun kantige bladmassa's en hun knoestigen, gekromden takkenbouw, de beuken met hun gladder, fijner vormen, hun scherper, meer horizontaal gestrekte bladerengroepen, en de slanke berken met hun blikkerend loof, hun teedere gestalte en wuivend gepluimde toppen, reeds alle achter mij gedompeld liggen in den rijkdom van tinten, die de toonladder van goudgeel tot bruin of vurig rood oplevert; terwijl hier en daar al eene enkele groep de ontbloote toppen, als kale schedels, uit het loof heft, kunnen de dennen, die ons nu omringen, nog op al hun groen bogen, al is dit wat gehard of gebruind door de zomerhitte; en het dichte naaldgebladerte geeft den schichtigen eekhoorn nog eene schuilplaats, die voor mij vlucht, als ik voor, ge weet wel wien.
Ziehier echter eenige algemeene aanduidingen over de kleur des honigs: De honig der meeste fruitboomen is wit, doch die der kriekeboomen is goudgeel; de slooren en de mostaardplant geven eenen honig, zoo klaar als water; de lindeboom verschaft gelen of donkergroenen honig, die klaar of troebel zijn kan; de acacia levert er witgroenen op; de bloemen van velden en weiden brengen geelgroenen of lichtbruinen honig voort; de honig, geoogst op hoogroode klaver, is zoo klaar als water, stroogeel of citroengeel; die der dennenboomen is geelbruin of geelgroen, terwijl die der boekweit donkerbruin gekleurd is.
De zeer bochtige oever vertoonde bij de laatste golvingen van het water een fijn, goudgeel zand, bezaaid met die kleine schelpen, waarin de eerste wezens der schepping leefden. De golven braken er op met dat heldere geraas, dat eigen is aan de van rondom ingesloten, groote binnenzeeën, het lichte schuim vloog op door den ademtocht van een matigen wind en eenig zeestof kwam in mijn gezicht.
Gegroet, tot ziens, morgen om twaalf uur.” De archivaris had den student Anselmus een klein fleschje met goudgeel vocht gegeven en schreed nu haastig heen, zoodat hij in de diepe schemering, die intusschen gezonken was, meer in het dal neder scheen te zweven, dan te gaan.
"Ik heb mij versproken, naar het schijnt," mompelde hij, legde het eene been over het andere, stak een sigaar op en savoureerde in de eenzaamheid zijn goudgeel borreltje. Er scheelde intusschen veel aan, dat Jakob dezen ochtend werkelijk zoo vrolijk gestemd zou zijn geweest als men uit den luchthartigen toon van zijn onderhoud met het buffetmeisje mogt afleiden.
En de veldman, vroeg ter hand, Fluit zijn liedtje en ploegt het land; Melkerts rappe vingers eischen 't Zuivelvee zijn schatting af; En de maaier wet zijn zeissen, En de scheper zwaait zijn staf. Diepe dalen, grauwe heiden, Waar de witte lammren weiden; Akkers, vol van goudgeel graan, Bieden duizend schoonheên aan.
Het wit en rood, wit en goudgeel, wit en heldergroen der pronkgewaden verschijnt en verdwijnt, een sprookje op het grauwe perron. »Boerinnen in Zondagsche dracht... vandaag is een hooge heiligendag,« zegt glimlachend Krebelskaya, de beminnelijke vrouw van den bekenden vakvereenigingsman Belinsky, met wie wij van Stettin af reizen. »Men ziet de oude volksdracht anders niet veel meer; ze past niet bij het nieuwe leven, waartoe de boeren ontwaken«, voegt zij er aan toe.
Oogverblindend stak de grijze en eerwaardige vierkante toren, met zijn hooge spits, door het schelle licht der morgenzon beschenen, tegen de donkere lucht daar achter af, en tegen de groene hoornen, die het gebouw omringden; terwijl de heuvelachtige grond, die mij nog van het dorp scheidde, met goudgeel koren of sneeuwwitte boekweit bedekt, niet weinig toebracht om de bekoorlijkheden van dit landgezicht te vermeerderen.
Woord Van De Dag
Anderen Op Zoek