Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !
Bijgewerkt: 25 juli 2025
Hiermede is verklaard dat Goethe zijn bewondering voor de overblijfselen van antieke kunst zegt door ze natuurverschijnselen te heeten; menschenwerk, ja, doch even onberispelijk en geweldig als het van God rechtstreeks geschapene; en toch niet een nabootsing van de natuur, maar: waardige uitlegging van de natuur.
En schoon die hier licht te vinden ware in een bezoek aan de vier beroemde zalen, aan de vier dichters van Weimar, Herder, Wieland, Schiller en Goethe, gewijd, en met voorstellingen uit hunne werken gesierd: toch willen wij het paleis onbezocht laten.
Ook daaraan werd "met ijverige miskroskopie" gearbeid, zoodat bijna iederen Duitschen dichter, niet alleen een Lessing, Schiller en Goethe, waar ook bijna iederen ouden minnezanger, eene eigene, door eene menigte lichtjes geïllumineerde kapel gebouwd werd, en dat het geheele volk in de scholen en elders, alle bijzonderheden in het leven en werken hunner dichters en in de wijze waarop de werken van hunnen geest ontstonden, om zoo te zeggen van buiten leerde.
Daarom kan ik ook zoo goed begrijpen wat Goethe heeft gezegd ... ik weet de woorden niet precies meer ... dat iets zoo sterk in je kan zijn, dat het een goddelijke verlichting wordt het te uiten. "Maar dan moet ik U toch vragen: waarom stuurt U uw werk toch de wereld in?" "Die vraag heb ik mij zelf ook dikwijls gesteld. En een bevredigend antwoord er op geven, dat kan ik eigenlijk niet.
Neen, Hij is geen wezen; Hij is wet en kracht. "Moge deze bladzijde een monument blijven voor mijn vertrouwen in de kracht van 't verstand." Vervolgens las hij: Vertellingen van Auerbach, Reineke Fuchs van Goethe. Ongeveer in dien tijd schreef hij: "Het is een vreemde godsdienst, die godsdienst van mij en van onzen tijd, het is de godsdienst van den vooruitgang.
Men behoeft niet eens Goethes meening omtrent de onderlinge aantrekking van menschen te deelen, om aan te nemen dat een vrouw, nog hooger dan Ottilie begaafd, zich kan schenken aan een man, nog lager aangelegd dan Eduard. Ieder heeft dit in eigen omgeving meermalen ervaren; Goethe had in het echtpaar Von Stein een sprekend voorbeeld hiervan jarenlang voor oogen.
Hunne nationale en lievelingsdichters, de Denen Ewald, Baggesen, Oehlenschläger, de Zweden Bellmann, Tegnér en Geijer, waren de tijdgenooten en gedeeltelijk de vrienden van de Duitsche Schiller en Goethe. Iets dergelijks laat zich van hun Thorwaldsen en Byström, en van hun Linnaeus en Berzelius, met betrekking tot Duitsche mannen van kunst en wetenschappen zeggen.
Ze beoefende deze kunst niet minder rustig wanneer er werkelijk sprake was van liefde. Ze scheen nu eensklaps ten volle ingenomen door den mooien, sterken, beroemden Goethe. De verheven levenshouding die door zijn gesprekken straalde nam zij ook aan, en ze kon hem weldra bewijzen dat dit edele zich voedde en gedijde in haar ziel. Zoo boeide ze hem.
Hij was de man die zelf niet iets groots kon maken, en toch het groote zoo kende, dat hij misschien beter dan Schiller, wijl minder dogmatiesch Goethe aan het werk wist te zetten, hem door voorzichtig en toch ietwat opdringend vragen aan het praten, d. i. aan het scheppen wist te krijgen.
Te Dusseldorf bezocht Goethe Fritz Jacobi. Hij had dien langen tijd geschuwd wegens zijn overgevoeligheid, die niet echt leek. Jacobi vond in Wolfgang de ziel, waarnaar zijn ziel verlangde en moest het herhaaldelijk in zijn armen uitsnikken en zwoer dat hij eeuwig zijn vriend zou blijven; dit is echter anders uitgekomen.
Woord Van De Dag
Anderen Op Zoek