Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !

Bijgewerkt: 18 juni 2025


Daar zat vriend Spar nu met zijn vrouw Bijna een half uur in de kou, Soms dommelde Eva zachtjes in, Maar dat was niet naar Sparbeens zin; Hij gaf haar somtijds zulk een stoot, Dat Eva achterover schoot.

Ibarra hoorde alles aan, en begreep de toespelingen; schijnbaar bedaard blijvende, zocht hij met de oogen naar God en naar de overheden, maar daar in die tempels waren alleen heilige beelden en de alcalde dommelde. Intusschen steeg de geestdrift des predikers trapsgewijze.

In duizlende vermoeidheid, even rustend op 'n bank van 't plantsoen bij 't Frederiksplein, trok-ie den zakdoek, die van z'n knie was gegleden, hooger. Z'n oogen gloeiden, vurigden tegen de hersenen, stieten 't licht der lantaarns in stralen-sproeiing terug. Van 't asfalt der Utrechtsche straat, klikte de hoefslag van sneltrappende paarden, vergrommeld in 't keiengeweld als de koets op 't plein kwam. 't Was nog vóór tweeën. Achter de adem-beslagen ruiten van 'n hoek-café goud-wasemde licht en 't verre gelol van nacht-luide stemmen dommelde aan, met 't krakend geraas van 'n lach. In de huizen, zwart van schaduw-geglooi waren nog vensters verlicht, vensters met stram-gelen schijn en wijnrood gevloei. En in den melk-wit wijdenden hemel groef het Paleis een silhouet van koepels en torens. Oud, moeilijk van nek-buiging, alsof 't vleesch van z'n hals blééf zwellen, keek-ie rond, langs de slanke boomstammen naar het Plein, naar de lichtcirklingen op de keien, naar de onbewogen huizen, de flauw-lijnende gevels, de glans-kartlende sneeuw in de perken. 't Verzwom in de logge warmte van z'n oogen 't broeide heen in de lauwe volte van z'n hoofd. Als-ie niet opstond, niet vortging, zou-die op de bank in slaap suffen. Nauwlijks had-ie nog wil om te loopen. De gedachte an 't Toevluchtsoord was 'm ontdoezeld hij most Joozep aflosse Joozep, die 'm niet hinderde, geen wrok gaf Joozep die niet scheen te bestaan, wiens gezicht-ie niet wist. Joozep zou-die na bed zende want morrege kwamme ze Poddy hale. Op de grond met 'n zak onder z'n hoofd ging 't best. En as-ie háár morrege zag, dan zou-die, dan wist-ie niet w

Hij woelde onrustig heen en weer, dommelde een paar maal voor twee of drie minuten in, sprong even dikwijls op, met ontstelden blik vaag om zich heen starend; plotseling, juist toen hij opnieuw op wilde rijzen, werd hij door een diepen, zwaren slaap overvallen. Zijn hand liet de hare los; de arm viel langzaam naast hem neer; hij lag daar als in een diepe verdooving.

Het was niet waar, zij sliep des nachts nooit, en overdag dommelde zij een weinig. De druppels hielpen niet meer, maar brachten haar slechts in eene voortdurende suizende extaze, een waanzin vol levensmoêheid en doodsangst, waarin zij als een actrice comedie speelde of zich kermend over den grond slierde. Reijer zag haar doordringend aan.

Nieuwsgierigheid, meelijdend gekakel, vloekende kwaadaardigheid walmden door 't stadje. Maar hij was dood. Op den begrafenisdag stond de rouwkoets voor de deur. De zwarte kast wiebelde tusschen de stoffige wielen. Slap hingen draperieën en franjes naast verzilverde doodskoppen. Als een zakkendrager, rond gebogen, dommelde de koetsier op den bok.

Och! hij slaapt,” herhaalde zij, als in zichzelf, wendde zich om en dommelde weer in. „Niet ankomme! M’n goeie mensch, brand je vingers niet; eerst mot de polisie er bij weze. Groote Gerritje! wat ’n geval,” roept juffrouw Daters, die met haar dikke buurvrouw Jaling en een aantal andere buren in Waltens kamer staat bij ’t bed waarop de oude man, nog onbeweeglijk in dezelfde houding, ligt.

De vrouw des huizes, ouder gewoonte luierend, dommelde in een grooten leuningstoel.

Met gesloten oogen van genot, sufte hij zonder 'an iets te denken, dommelde, zonder te slapen. 't Bed was lekker. Hij was zóo in zijn geluk, dat hij woelde en draaide van pret. Heelemaal ging de slaap weg. Hij vloekte lachend, zich weelderig voelend. Even zei hij hardop... "Sodeju!"... toen lag hij weer stil, optrekkend de knieën tot an z'n buik. Buiten sloeg 't drie, héél in de verte.

Even wachtte hij of zij ontwaken zou in die pooze genoot hij de schoonheid van 't oogenblik: een lieftallig vrouwtje, onbewust en ongevoelig, dat sliep in nachtelijke eenzaamheid, bij haar een man die een wensch bedwong, daarboven in 't licht van 't maantje de hemel die de toekomst wist... en hij herinnerde zich hoe zij gisterenavond te paard waren gestegen, en hoe hij geschrokken was door het voorteeken, het kraaien van een haan in den nacht... Toen keerde hij terug naar zijn rustplaats achter den boom, en dommelde weldra lichtkens in.

Woord Van De Dag

buitendam

Anderen Op Zoek