Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !

Bijgewerkt: 23 mei 2025


HELENA. Wat dat betreft, is mij uw eer een borg; Het is geen nacht, als ik uw aanschijn zie, En daarom denk ik, 't is ook nu geen nacht; Een wereld menschen is met mij in 't woud, Want gij zijt heel de wereld in mijn oog; Wie kan dan zeggen, dat ik eenzaam ben, Waar heel de wereld is en mij aanschouwt? DEMETRIUS. Ik vlied van u en schuil in 't kreupelbosch, En 't wild gedierte moge u goedig zijn.

Tha Dêmêtrius fornom, thåt Friso to honk wêre, sand-i en bodja to him segsande, thåt hi sina bern to him nomen hêde wmbe ra to fora to-n hâge stât vmbe to lânja him to fâra sina thjanesta. Men Friso thêr stolte ånd herdfochtich wêre, sand en bodja mith en brêve nêi sinum bern tha, thêrin mânde hi hjam, hja skolde Dêmêtrius to willa wêsa, vrmithis tham hjara luk jêrde.

Ik ben uw hondje; ja, Demetrius, Kastijdt ge mij, te slaafscher vlei ik u; Behandel me als uw hond; sla, stoot mij weg, Verwaarloos mij, vergeet mij, maar vergun, Dat ik, al ben ik dit niet waard, u volg'. Wat minder plaats kan 'k beedlen in uw hart, En toch een plaats door mij zoo hooggeschat, Dan dat ge mij behandelt als uw hond?

DEMETRIUS. Mijn vorst, de schoone Helena verried Aan mij hun vlucht, hun plan tot vlucht naar hier; Uit woede sloop ik hen toen na in 't woud, Uit liefde mij de schoone Helena. Mijn liefde en trouw, de kracht van heel mijn ziel, Het eenig beeld, dat thans mijn oogen streelt, Is Helena alleen. Ik minde haar, Mijn vorst, aleer ik Hermia ooit zag.

Demetrius, ik zeg 't hem in 't gezicht, Heeft Nedars dochter, schoone Helena, Het hof gemaakt; het meisje kreeg hem lief, Hem innig lief, ja meer, afgodisch lief, Hem, dezen valschen, wisselzieken man. THESEUS. 'k Erken, dat ik 't vernam, en 'k was van zins Demetrius hierover aan te spreken; Maar eigen zaken boeiden mij te zeer, Het is me ontgaan.

II, koning van Epirus, zoon en opvolger van Pyrrhus 272-ong. 250; hij maakte zich voor korten tijd van Macedonië meester, maar werd spoedig door Demetrius, een broeder van Antigonus Gonatas van daar en zelfs uit Epirus verdreven, totdat hij bij een opstand der Epiroten teruggeroepen werd. III de Groote, koning van Macedonië, geb. 356, volgde zijn vader Philippus in 336 op.

DEMETRIUS. Schurk, wat hebt gij gedaan? AARON. Wat gij niet ongedaan maakt. CHIRON. Smaad deedt gij onze moeder aan. AARON. Vreugd deed ik uwe moeder aan. DEMETRIUS. En daardoor, helsche hond, deedt gij haar smaad aan. Wee 't booze lot! vervloekt haar zwarte keus! Vervloekt de spruit van zulk een boozen duivel! CHIRON. 't Wicht zal niet leven. AARON. Sterven zal het niet.

Zij werd echter zelve op Demetrius' zoon verliefd, en verwekte daardoor zooveel misnoegen bij het volk, dat het hem in hare armen doodde, en haar alle macht ontnam. Verder had men nog steden van dezen naam aan den Boven Euphraat, in Osroene, aan de samenvloeiing van Euphraat en Tigris, en in Media. Apaturia, Apatouria, een feest dat in alle ionische staten gevierd werd.

CHIRON. Was ooit ons Scythië half slechts zoo barbaarsch? DEMETRIUS. Noem Scythië bij 't eerzuchtig Rome niet. Alerbus gaat ter rust; wij leven voort Om onder Titus' norschen blik te sidd'ren.

Anderen Op Zoek