Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !
Bijgewerkt: 31 mei 2025
De schout en zijn dienaren traden binnen. Ze grepen haar ruw bij den schouder. "Mede naar de linde van Canne. De schepenen wachten," zoo bevalen zij. Met moeite stond ze op. Strompelend ging ze naast haar geleiders. Toen ze in de verte den lindeboom zag, boog ze haar hoofd. Nu eerst kwam zij tot bewustzijn en wist, van welke misdaad zij werd beschuldigd.
Hij viel neer, naast zijn vader, zonder een woord te klagen. Hun bloed vloeide tezamen. Het land waar hij gestorven is, draagt zijn naam: Het Ellertsveld. Het was een land van vloek en verdoemenis. Zomersneeuw Hoog was de linde van Canne, die tegen den berg stond, dichtbij het klein kapelleke. De zeven schepenen spraken er recht, en ze waren beschut als in een zaal.
Reeds van vroeger waren er kwade geruchten over haar, en thans, nu zij bij het lijk van haar kind stond, bleek het, hoe gegrond ze waren. Er kon slechts één meening zijn, dat zij haar kind had vermoord, en in den Jeker had geworpen. Zou zij het uit armoede hebben gedaan? Wie was er in Canne, die een noodlijdende hulp zou weigeren?
Mooi klinkt vooral en als ge in de buurt van Canne komt, moet ge het door een inwoner eens laten zeggen!: "Zoe min es 't noe in zomerhits kaan snieë En 't nach kaan zijn in volle dageschijn, Zoe min mag geer gebruuk en wet versmieë En zal dees vrouw zich vrijgesproke zien."
Noch zonnelicht, noch regen lieten de dichte bladeren door: Iedereen, die van slechte daden werd beticht, stond onder de hooge linde, voor de zeven schepenen, terwijl het volk in wijden kring was geschaard. Er was een vrouw in Canne, die jong al weduwe was geworden, en met haar kind alleen op de wereld was overgebleven. Sindsdien werkte zij meer dan zij vermocht.
Te Canne, bij Maastricht, zingt de jeugd: De eksters en de kraaien, Die zwaaien al over mijn hoofd En snakken al naar mijn dood; Die dood begint te naken, Ik zal het niet lang meer maken. Spookdieren zijn over het algemeen een kwaad voorteeken en verkondigen onheil; niet aldus de zwaluw, de ooievaar, de koekoek. Hoe kan het anders? Het zijn alle drie lenteboden.
't Begint aldus: "Kint geer in Canne deen auwe lin, dee tegen De berg, kort aon 't klein kapelke steit, Zen blajerkroen, die is zoe dîk, dat rege Noch zonneschijn, noch wint terdoor en geit."
Dat de reuzen nog in talrijke volks-sprookjes leven, evenals de kabouters, spreekt wel vanzelf. De toekomstige schrijver der "Nederlandsche Sprookjes" zal er misschien verscheidene kunnen opdiepen!! Het gedicht, dat in dit boek is aangehaald, en dat door den volksgeest is gedicht, vinden we gedeeltelijk in 't dialect van Canne opgenomen in dezelfde aflevering van Limburg.
Woord Van De Dag
Anderen Op Zoek