United States or Iraq ? Vote for the TOP Country of the Week !


Gelijk een gloed een and'ren gloed verdringt, Een spijker met geweld een and'ren uitdrijft, Zoo is de heug'nis van mijn vroeg're min Nu door een nieuwen aanblik gansch verdoofd. Is 't nu mijn oog, de lof van Valentijn, Haar hooge waarde, of mijne valsche wuftheid, Die mij, gansch reed'loos, zulke reed'nen ingeeft?

Zij zag er waden Door trage stroomen Bloeddorstige mannen En meineedigen, En hem die snood verleidd' Eens and'ren vrouw. Daar Nidhog teert Op doode lijven. Saemunds Edda. Pestilentie en honger.

Wij zijn de boden Gods, dus laat u niet verrukken , Hoort gij zijn stemme niet, zijn hand die zal u drukken; Daar ligt de roede tot een teeken opter eerd, Ziet, hoe zij in een slang lichamelijk verkeert, Zij kronkelt en zij kruipt: indien bij u ons spreken Niet eene pluim en weegt, gelooft ons bij dit teeken, En looft Israëls God, die u 't geloof versterkt, En door dees wonderdaad zoo krachtelijken werkt: Geloofdy 't niet om 't eerst, gelooft dan, met den and'ren, Het tweede, als in rood bloed het water zal verand'ren, De visch versterven zal in der rivieren stank, Die God de Heere slaan zal zeven dagen langk.

Hij zocht het u te geven, maar ik kwam juist daar aan, En nam het van hem over, vergeef mijn stout bestaan. JULIA. Nu, op mijn eer, een fraaie makelaarster! Gij waagt het, dart'le briefjes aan te nemen? Mijn jeugd, met and'ren fluist'rend, te belagen? Voorwaar, ik zeg u, 't is een prachtig ambt, En gij, zoo dunkt mij, voor dien post geknipt.

Maar toen de goden naar het woud gegaan Waren, bracht Hermod Sleipnir uit zijn stal En deed hem 't zadel aan; te voren wou Sleipnir geen hand dan Odin's op zijn nek, En droeg geen and'ren rijder op zijn rug; Nu stond hij echter stil aan Hermod's zij, Buigend zijn hals, en, voor zijn man gereed, Omdat hij wist hoe Balder werd bemind, Maar Hermod nu besteeg hem, ging heel stil En zwijgend op den onbekenden weg Die van het Noorden takt, en toog dus voort Den ganschen dag; het licht verdween, 't werd nacht, En heel dien nacht dus reed en reisde hij.

Nog geen zes maand was onze scheiding oud, Toen zij, schoon bijna door de zoete straf Bezwijkend, die de vrouw te dragen heeft, Zich toerustte om mij na te reizen, en Voorspoedig veilig aankwam waar ik was. Zij had er nog niet lang vertoefd, of werd De blijde moeder van twee flinke zoons, En, wonder! de een den and'ren zoo gelijk, Dat naamverschil alleen verschil kon geven.

ANTIPHOLUS VAN SYRACUSE. Die mij genoegen met mijzelven wenscht, Die wenscht mij toe, wat zeker niet gebeurt. Ik ben een waterdroppel in de wereld, Die in de zee een and'ren droppel zoekt, En als hij zich tot onderzoek er in stort, Bij 't zoeken spoorloos zich er in verliest; Zoo ik, terwijl ik moeder zoek en broeder, Verlies ik mij, onzaal'gen, zelf er door.

Gij, dapperste der krijgers, Hoe staat het thans met Titus Lartius? Marcius. Hij is met veel besluiten bezig; Deez' doemt hij tot den dood, dien tot verbanning, Vergeeft den eenen, en bedreigt den and'ren. Coriolanus. De gelaatstrekken en manieren van den gevangen Prior toonden een zonderling mengsel van beleedigden hoogmoed, verlegene gemaaktheid, en angst voor lichamelijke kwelling.

TITUS. Spreek gij niet meer; dit kan al de and'ren helpen. MARCUS. Titus, gij meer dan mijner ziele helft, LUCIUS. Mijn vader, gij, ons aller ziel en wezen, MARCUS. O, gun uw broeder Marcus, dat hij hier In 't nest der deugd zijn eed'len neef begraav', Die eervol voor Lavinia is gevallen.

Wij achten 't waar; gij hebt onze' angst gestild; Geeft gij aan and'ren de' arm, en ons de mouw, Toch voert ge ons om en rond, zooals ge wilt. Keer tot haar, zwager; deernis hebt gij toch! Troost, kus haar, noem uzelf haar trouwe man; Een weinig huich'lens is een vroom bedrog. Als zoete vleitaal twist bedwingen kan.