United States or San Marino ? Vote for the TOP Country of the Week !


Toen hoorden Soetkin en Uilenspiegel een groot rumoer, 't Waren de poorters, vrouwen en kinderen die riepen: Klaas werd niet veroordeeld om te sterven met zacht vuur, maar met groote vlammen. Beul, pook het vuur aan! De beul deed het, doch het vuur wilde niet laaien. Verworg hem, riepen zij. En zij smeten steenen naar den provoost. De vlam! de groote vlam! huilde Soetkin.

"Leer om leer kan ik je niet geven!" roept Jonge Kees, "maar smijt jij met steenen dan doe ik het met talhouten!" Zjst daar vloog er al een. Nu smeten al de Engelschen met steenen en al de Hollanders met talhouten. Het was een grappig gezicht, vooral omdat geen van allen raak gooide. Jonge Kees houdt op met smijten en roept: "Legt neer dat hout!"

Dan gilden ze "de ouwe! de ouwe!", smeten vruchten en stokken weg, sprongen uit de boomen, liepen door rotsen en struikgewas, en stonden niet stil voordat ze uit het bosch waren sommigen bleek en hijgend, anderen schreiend en maar heel enkelen lachend. De grootmachtigen. Wie waren de overheids-personen van 't dorp?

Hi-ha! bevestigde de ezelskop plots maar het luik werd hem op zijn balkenden bek toe gesmeten. Allen lachten, allen dronken; zij smeten elkaâr met afval van worstevelletjes, uien, afgeknabbelde artisjokken, uitgezogen asperges. Nilus begreep, dat aan de orde niet veel meer te doen was maar het was een sch

Toen kwam er een ander, die wou mij een papier laten teekenen; maar ik smeet het wat deftig over de tafel heen: waarop er een was, die mij te lijf wou: maar ik gaf hem een muilpeer, dat hij naar de tweede niet vroeg. Toen vielen zij allemaal op mij aan; en bonden mij en smeten mij in een hok, waar ik tijd had om uit te slapen.

De mannen met de zakken smeten hunnen last nevens de Smedepoort in het water, zoolang en zooveel dat de gracht op die plaats er eindelijk gansch mede was opgevuld. Lijken en gewonden lagen er bij hoopen op den boord des waters. Dan, onder het aanheffen van nieuwe oorlogskreten, naderden andere mannen den wal en stelden hunne ladders tegen den muur.

Nou zou-ie voorzichtig loopen... de grond lag vol erwten... als je d'r op trapte lachten ze weer... Wat was 't weer snikheet... De kachel stond gloeiend.... Jawel de pook stak er weer uit... Nou zou-ie d'r niet weer ankomen zooals laatst ... toen-ie dacht dat ze koud was ... toen-ie zich zoo leelijk gebrand had.... Wat gloeide z'n rug van de warmte!... Maar als je je omdraaide smeten ze met proppen of deeën weer gekke dingen... die kwajongens..

En hij trok hen van den boom en smeet hen in 't gedrang. En Uilenspiegel en Nele vielen zachtjes op den rug van de geesten, die ze kaatsend naar malkander smeten en spraken: Gegroet, menschenkinderen! Welkom, aardwormen! Wie wil het knaapje en het meideken? Zij komen ons bezoeken, de weekelingen. Genade! riepen Nele en Uilenspiegel, die van den een naar den anderen vlogen.

Dank zij mijn tengere gestalte lag ik overigens heel goed, verzekerde men. "Wacht", riep juffrouw Gabin, "ik heb zijn vrouw beloofd hem een kussen onder het hoofd te leggen". De mannen hadden echter haast, zij frommelden het kussen onder mijn hoofd en smeten het laatste ruw neer. Een van hen zocht vloekend zijn hamer. Men had dien beneden laten liggen en moest hem dus gaan halen.

Doch eensklaps vloog hij naar de deur; hij stormde de trap af, en liep in zijn hemd de afspanning door, tot op de straat, al roepend: Mijne vrouw? waar is mijne vrouw? Maar hij kwam dadelijk terug, want de straatjongens jouwden hem uit en smeten met steenen naar hem. En Uilenspiegel zeide tot hem: Kleed u, Lamme, en wees niet wanhopend, gij zult ze terugzien, vermits gij ze heden gezien hebt.