United States or Aruba ? Vote for the TOP Country of the Week !


Het dorre loover kraakt beneden; ratelt boven; De felle jachtstorm is de woudkrocht ingestoven 't Is alles éen rumoer. Voort, jaagt het boschzwijn, voort! De dichtste struiken in; het ruwst, moerassigst oord, De diepste wildernis en dreven om en over.

Ik voelde de groote droefheid die over heel de wereld weegt. Ik hoorde in mijn verbeelding het almachtig rumoer der millioenen legers, het gedreun der regimenten het gerol der kanonnen en oorlogswagens, over alle wegen van Europa. Waar is de stilte, de verrukking die eens toch mijn bezit was?

Vóór wij er binnentreden, zullen wij onze wapens in de vestiaire moeten afgeven, zelfs ons broodmes, want een plakkaat van 1588 bedreigt diegenen met de doodstraf, die gewapend in het Landhaus zullen binnengaan, en er rumoer of herrie maken.

Mannen ziet men er weinig; het ter markt brengen dezer produkten geschiedt in Noord-Brabant meest door de vrouwen, die soms verre afstanden te voet afleggen met de mand aan den arm, om in de stad eenig "geld te maken". Er heerscht in de Boterhal, trots het loven en bieden, geen onaangenaam rumoer, maar een gemoedelijke toon, die den volksaard kenmerkt.

Denk er vooral aan, mijn Guido, dat elke schrede voorwaarts, die gij in het leger doet, u nader brengt bij de kerkdeur, waar uw bruid u wacht, die gij hebt doen vergeten, dat zij de dochter is van den Viceroy!" "De boete!" roept Guy, en neemt zijn kus zeer plechtig, want het rumoer van de naderende menigte kondigt reeds de komst van haar vader aan.

Hij ijlde al maar voort, totdat hij het huis van den ouden boschwachter had bereikt. Daar klopte hij aan de deur en weldra werden de hoofden van den ouden man en van zijn beide forschgespierde zonen voor de ramen zichtbaar. "Wat een rumoer daar? Wie klopt er? Wat moet je?" "Laat mij binnen en gauw ook. Ik zal alles vertellen." "Wat? Wie ben je?" "Huckleberry Finn. Gauw, laat mij binnen!"

De jonge vrouwen begonnen te huilen en te schreeuwen, evenals de anderen en de dienaren en opeens was het huis vol rumoer en geklaag.

Als de stem van een Jupiter Tonans uit de wolken, klonk eindelijk die van Herman, boven het gelach en gepraat uit. „Kerels!” riep hij: „luistert nu eens een oogenblik en zet de deur wat open, want waarachtig de lamp gaat anders uit.” ’t Rumoer bedaarde en de nevel trok een weinig op.

Den geheelen nacht dook hij nu hier, dan daar onder; nu eens werkte hij aan de pompen, dan vloog hij door rook en vlammen heen, maar steeds zorgde hij daar te zijn, waar het meeste rumoer en het drukste menschengewoel was.

De volgende dagen klonk al weder rumoer van den strijd, en weder was het Ferguut, die de stad verloste. Hij vroeg ook ditmaal geen dank. Stil reed hij naar 't kasteel in het woud, zijn ziel angstig en verlangend tevens, om Galiëne weer te zien. Den volgenden dag hield koning Galarant, die de stad belegerde, krijgsraad, want hij had menigen ridder verloren, menigen dienaar.