Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !
Bijgewerkt: 13 mei 2025
Zy treft den Reus in de ooren Hy geeft den weêrstand op en acht zich-zelv' verloren, En, nietig overschot, bedekt met wond en buil, Ontvliedt hy 't schriktooneel in angstig noodgehuil. Men volgt, en zet het woud, waarin zy schuilplaats vinden, In vuur.
Men werpt zich beurtlings neder, En rijst, en zingt op nieuw: Geduchte Hemelgoôn, Redt Kaïn en 't Heelal des aardrijks! op een' toon Van weemoed, of triomf, vertrouwen, hooploos smeeken; Naar de outersmook zich heft, der Goden gunst ten teeken, Of neêrduikt, in zich-zelv' gewenteld; of zijn bocht Wordt afgedreven door der winden ademtocht.
Zoo zag ik 't van zich-zelv', van plicht, en eer verbasteren, Den God die 't steeds behield, verzaken, honen, lasteren, Zijn dienst verschoppen en vertrapplen met den voet, En hen door wie 't bestond, mishandlen in hun bloed: Hem eindlijk, die 't, verplet, van 't wis verderf behoedde, Voor weldaân wrevel biên en opgezette woede; Tot de Almacht, afgetergd, het overgeve aan 't zwaard, En wegvage uit den rang der volken van deze aard.
Met doodschrik ziet zy uit Naar 't vreeselijk uur dat haar den gordelriem ontsluit, En moeder maken moet, om met een kroost te sneven, Aan wie geen vader ooit den vaderkus zal geven, En dat ze aan 't daglicht moet verbergen met zich-zelv'. Zy heft de handen naar 't vergraauwend blaauw gewelf, Waar reeds de morgenkim 't gestarnt' schijnt op te jagen, En gilt haar wanhoop uit, en heeft geen' moed tot klagen!
"Mijn Broeders," riep terstond de grimmige Ahila, Die, buiten 's aardrijks baan, en 't aardrijk naast, gezeten: In 't midden van den rei der drijvende planeten, Zich-zelv' gevestigd had op 't rood en vonklend licht, Door de Oudheid naderhand haar Krijgsgod toegedicht: Mijn Broeders, welk bestaan! Gedoogt gy 't? Wreevle slaven Verheffen tegen ons hun trotsche Legerstaven!
Dan, Segol strijdt, en zy, door 't voorbeeld aangespoord, Bezwijken niet, maar staan, in 't midden van den moord. Thands wordt de pijl een dolk, in 's schutters vuist gesloten, Waarmeê zy elk die naakt in buik en boezem stoten. Men valt, maar wreekt zich-zelv' terwijl men nederstort, En 't ijzren reuzendom schiet by hun kunst te kort.
Maar teedre Zilfa zag, in mijmering verzonken, Met angstig voorgevoel den ochtend doorgeblonken, En peinsde op 't geen zy-zelv' 't geen Segol, in de nacht Gezien had, zoo vol schriks en siddrings doorgebracht. Nu schijnt haar woede en moord als voor 't gezicht te spelen! Dan ziet ze, als in een droom, zich-zelv' voor 't outer kelen! Dan weêr den donder, die haar Egâ 't hoofd verplet!
't Verslingerde op 't genot dier zoetheên van het leven, Maar machtloos om zich-zelv' dat streelend lot te geven: 't Bood vrede; of eer, 't gebood, op naam van vreêverdrag, Geschenken, cijnsbaarheid, en Opperstaatsgezag. Wat, Dichtkunst, was die eisch? Vermeld hem op mijn smeeken. Gy weet het.
Toeft men nog die helpers na te zweven, Wier bondgenootschap ons verzekert in ons recht? Wat zorg ik, aan wiens zij' of wien mijn arm bevecht? Wy, doemelingen, wy, den doemling afkeer dragen! Zijn hulp versmaden; wy, als viel ons iets te wagen! Gods hand onttrekt zich ons, verstoot ons, werpt ons neêr. Welaan, men steun' zich-zelv', niet anders rest hier meer.
Woord Van De Dag
Anderen Op Zoek