Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !
Bijgewerkt: 16 mei 2025
Ie Zang, vs 462, bl. 13, rl 9 v.o. Zy heft de handen naar 't vergraauwend blaauw gewelf. Waar reeds de morgenkim 't gestarnt schijnt op te jagen. Da Costa heeft in deze verzen eene aanduiding van den morgen meenen te vinden, en zich daardoor voor 't vervolg in moeielijkheden gewikkeld. Het is de avond die beschreven wordt; zooals ook blijkt uit de variante.
Met doodschrik ziet zy uit Naar 't vreeselijk uur dat haar den gordelriem ontsluit, En moeder maken moet, om met een kroost te sneven, Aan wie geen vader ooit den vaderkus zal geven, En dat ze aan 't daglicht moet verbergen met zich-zelv'. Zy heft de handen naar 't vergraauwend blaauw gewelf, Waar reeds de morgenkim 't gestarnt' schijnt op te jagen, En gilt haar wanhoop uit, en heeft geen' moed tot klagen!
De dichter had eerst geschreven: "'t verbleekend blaauw gewelf". Dit zou den morgen hebben te kennen gegeven: daar met het rijzen van den dag het donker-blauw van den hemelboog schijnt te verschieten: hij verbeterde toen, zeer juist voor zijne bedoeling: "'t vergraauwend". Immers de hemel neemt deze tint aan met het vallen van den avond, en wel het eerst aan de "morgenkim"; d. i. in 't Oosten; vanwaar het gestarnte als zoovele opschietende vonken te voorschijn komt.
Woord Van De Dag
Anderen Op Zoek