United States or Christmas Island ? Vote for the TOP Country of the Week !


"Luister eens!" zei Maroessia tegen hem, "ik heb drie officieren hooren zeggen, dat het laatste gevecht zoo bloedig is geweest, dat zij in geen veertien dagen in staat zullen zijn om een aanval op Tsjigirine te doen." Maroessia en haar vriend liepen gedurende een groot gedeelte van den nacht voort, zonder een enkel woord met elkaar te wisselen.

Een enkele blik van zijn doordringende oogen was voldoende om hun het bewijs te leveren, dat hij gewoon was, het gevaar te verachten, en dat hij de behendigheid had om desnoods de slagen af te weren, die men hem toebracht. "En toch moet ik er naar toe," zeide hij na eenige oogenblikken, "en wel regelrecht en langs den korsten weg." "Regelrecht naar Tsjigirine?" antwoordde Andry Kroek.

"Dat is voor mij een reden te meer om naar Tsjigirine te gaan," antwoordde de afgezant van de Setsj, "en liefst zonder tijd te verliezen." "Alle wegen zijn afgesneden," antwoordde Vorosjilo. "En de weg naar Gonna?" "Door de Moscoviten bezet en in staat van verdediging gebracht." De afgezant begon na te denken, niet over de bezwaren, maar over het middel om zijn doel te bereiken.

De aanvoerders zelf hadden moeite om een vroolijk gezicht te zetten. Men keek elkander meer aan, dan men met elkaar sprak. Het was duidelijk te zien, dat allen onder dezelfde zorgen gedrukt gingen. Van tijd tot tijd richtte men enkele vragen tot Andry Kroek: "Waren de muren van Tsjigirine stevig genoeg om een aanval te weerstaan? Was er op de verdedigers wel staat te maken?

Na een honderdtal schreden gedaan te hebben, keerde Maroessia zich om, om nog een laatsten blik op het huis van den grooten hetman te slaan. Hij stond nog steeds op den drempel en volgde hen met een peinzenden blik. "Zou hij Tsjigirine kunnen verdedigen?" vroeg zij aan haar vriend. "Ja, als men er een aanval op doet; maar onze vijanden zullen wel wat anders doen dan onze steden in te nemen."

Hij beschreef de wallen, de grachten, de poorten en de schansen van Tsjigirine, als iemand, die er geweest is en dat alles meer dan eens gezien heeft, en wel nog niet zoo lang geleden. Terwijl de mannen praatten, stonden de spinnewielen stil: de vrouwen luisterden in angstige spanning. En als de mannen zwegen en rookten, wisselden zij op fluisterenden toon een paar woorden.

"Is er ook een middel om van hier naar Tsjigirine te komen?" vroeg de reiziger. Zijn stem was eenigszins gedaald, terwijl hij die vraag deed, zooals het onwillekeurig gaat, wanneer men voelt, dat het gevaar misschien dichter bij is, dan men wil zeggen. "Dat zal moeilijk gaan," antwoordde Danilo, terwijl hij ook zijn stem liet dalen.

"Wij, kozakken van de Setsj," zeide hij eindelijk, "wij zijn noch voor de Moscoviten, noch voor de Polen. Wij zijn voor de Ukrainiërs. Jullie begrijpen dus wel, dat ik naar Tsjigirine mòet. Van jullie beide opperhoofden heeft de een zich verkocht, naar men zegt ... maar de ander?" "De ander, de hetman Petro Dorosjenko," zeide Kroek, "is een eerlijk man." "Dat weet ik," zei de afgezant.

"Als wij toch een vrij langen weg af te leggen hebben, om aan den stal in de steppe te komen, kan je mij die geschiedenis onder de wandeling wel vertellen, is 't niet Maroessia?" "Ja dat wil ik wel. Maar mag ik u dan naar Tsjigirine brengen?" "Heel graag," antwoordde hij. "Maar zou je vader het wel goedvinden, dat ik je voor gids gebruik? Zou hij er later niet boos over zijn?"

"Een goede herder herkent zijn schapen, zelfs onder een wolfshuid!" antwoordde de vreemdeling. Er heerschte een diep stilzwijgen; men keek elkander nog eenmaal aan; woorden waren overbodig. "Broeders,!" zei plotseling de reiziger, "de inwoners van de Setsj bieden u achting en vriendschap aan. Ik ben hun afgezant. Ik ga naar Tsjigirine."