United States or French Polynesia ? Vote for the TOP Country of the Week !


"B-b-b-b-b wat een b-b-b-b mooie b-b bok, Moeder," zei hij opgetogen, terwijl de rillingen hem langs zijn mageren rug gingen. En zijn spillebeentjes trilden zoo erg, dat Jantje er haast niet op staan kon. "Dat was me daar 'n mooie geschiedenis!" zei Dik binnenstappende. "Jantje ging op den bok zitten, en daar sprong me dat beest pardoes in de sloot. 't Was een bespottelijk gezicht."

Het tochtte in haar hals, en de rillingen gleden griezelig van haar achterhoofd door haar rug; ze moest eigenlijk ergens anders gaan zitten, maar die boeken waren zoo zwaar; ze voelde 't 's avonds altijd aan haar polsen, als ze 's middags op de bibliotheek gewerkt had "meer dan in haar hoofd," had Hans geplaagd.... "Burghvooght van Portheroole" waar zou dat liggen? Zou het 'n stad zijn?

Maar toen hij een paar minuten had staan flodderen en plassen met zijn hoofd en zijn handen in 't koude water, waren de lust en de veerkracht met frissche rillingen teruggekomen, en hij had zich in-eens weer in die overmoedige, behagelijk-verliefde stemming gevoeld, waar hij zooveel van hield, met dat streelend bewustzijn van zoo iets geheims te hebben met een meisje, een pikante verhouding tot een mooi-meisje, een verhouding zonder naam, niet te zeggen met woorden, maar toch bestaand, werkelijk bestaand.

De bruingebrande gezichten van de slijters hadden een ongewone, bijna grijnzende uitdrukking, het grazend vee troepte zich loeiend ergens samen, en de paarden werden zenuwachtig-ongeduldig, ter plaatse trippelend, met rillingen over hun klamme huid, als voelden zij, in bange gejaagdheid, het dreigend naderen van het gansch den dag verwachte onweer.

Het knaapje gloeide: in zijn oogen vonkten tranen, rillingen van geestdriftig begeeren tintelden langs zijn rug: o een held te zijn, een martelaar voor de vrijheid, groote daden voor de makkers te doen. Machtig ontwaakten in hem de oerneigingen van sympathie en meegevoel, de sociale driften. En machtig blies de wind der verbeelding hun vlammen aan.

Op dien geheelen tocht had Gösta nu eens een gevoel van koortshitte, dan weer koude rillingen. Wat wilde zij van hem? Waarom liet zij hem roepen? Hij dacht aan het leven in dien zomer aan de oevers van het Löfvenmeer. Zij hadden de dagen met scherts en spel en met pleiziertochtjes doorgebracht, en in dien tijd had zij gewerkt en geleden.

't Was een kolos van een paard, met aders op zijn lijf een manspink dik. 't Schudde zijn grooten kop, en de dik opeengepakte krullende manen, die langs weerskanten zijn breeden nek hingen, wapperden lijk een vlag. Rillingen van genot liepen over zijn huid, de felbehaarde pooten stampten putten in den grond, en zijn lange staart sloeg heen en weer.

Zij keek naar de breede rivier. Het water leek op gloeiend, vloeiend staal en midden op dien vaalrooden stroom, waarover paarse en oranje kabbelingen zweefden als rillingen van rauw-opengereten, lillend en bloedend vleesch, lag onbewegelijk een bruinzwart schip geankerd, in schijn reusachtig groot, als een arke Noach's op een zondvloed van verdelging.

Paul en Annie vonden alles goed; ze lieten zich bedillen; met een blik van lichte vreugd en dankbaarheid, had zij hem goeden-nacht gewenscht, zich toen door 't oude vrouwtje als een kind naar bed laten brengen.... Nu lag ze er in, in Paul z'n bed..., koud-rillend van koorts in de schoone lakens, dood-moe, te moe om stil te liggen haast..., maar zelfs die rillingen en dat geslagen-zijn van moeheid schenen haar nu genot.... Ze huilde in haar kussen; tranen waren 't van geluk, de loutere overvloed van liefdeweelde.... Ze huilde zich in slaap.... Maar in haar eerste droomen was ze "thuis", er was ruzie, angstige benauwing lag als zakken zand haar op de borst, met schrik en onrust werd ze wakker..., o! toen dat zalige zich herinneren bij Paul te zijn, in veiligheid bij hem ... bij hem ... bij hem!... Toen ze opnieuw in slaap viel was 't met open mond, met in verrukking opgetrokken armen, gebalde handen..., in haar hoofd visioenen van geluk, echt, eigen, jong, hel-sprankelend geluk....

Landkaarten lagen vóór hem ontvouwen, waarop hij in verbeelding, door mysterieuze streken de gevaarlijke tochten meemaakte; illustraties van tropische landschappen, van wilde volkstypen, van wondere ontmoetingen en gevechten, aan de authenticiteit waarvan hij geen ogenblik twijfelde, deden rillingen van vervoering en verlangen door zijn ganse lichaam stromen.