Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !
Bijgewerkt: 8 oktober 2025
Na een jaar ongeveer gelukte het Philomela, aan Procne haar lot te berichten; zij deed haar namelijk een gewaad toekomen, waarin zij woorden geweven had, die het gebeurde meldden. Procne maakte van een Bacchusfeest gebruik, om in het bosch te zwerven, tot haar zuster door te dringen en deze mede te nemen naar haar paleis.
Deze, reeds dadelijk voor Philomela ontvlamd, bracht, in zijn land aangekomen, haar naar een eenzaam gelegen huis in een dicht bosch, deed haar geweld aan en sneed, toen zij in haar wanhoop hem dreigde zijn schendige daad te zullen openbaar maken, haar de tong uit, opdat zij niets zou verraden; aan zijn vrouw, Procne, bracht hij het valsche bericht van Philomela's dood.
Datum, Daton, stad en streek in oostelijk Macedonia ten O. van den Pangaeus mons, tegenover Thasus, met rijke goudmijnen. Daulis, Daulis, sterke stad in Phocis ten O. van den Parnassus, aan den weg van Chaeronea naar Delphi. Hier behoort de mythe van Philomela en Procne te huis. Daunus, Daunos, zoon van Pilumnus en Danaë, of een Arcadiër, zoon van Lycaon, koning van Daunia.
Tereus deed dit, maar onderweg onteerde hij zijne schoonzuster, en opdat zij deze daad niet aan Procne konde verraden, hield hij de zusters van elkander gescheiden en sneed hij ten overvloede aan Philomela de tong uit.
Om op Tereus wraak te nemen, doodde Procne, door Philomela bijgestaan, haar zoon Itys, en zette dezen aan haar echtgenoot als spijze voor. Onder het maal verlangde hij zijn zoon Itys te zien; hierop meldde hem Procne, wat hij gegeten had; en onmiddellijk daarna sprong Philomela te voorschijn, die hem Itys' bloedig hoofd toonde.
Dat de gezonde, slanke, flink gebouwde knaap, met groote, heldere, bruine oogen, groote vatbaarheid om te leeren bezat en geenszins tot de achterlijken behoorde, behoeft geen oogenblik betwijfeld te worden. Wij kunnen verder gaan, en beweren, dat hij het Latijn vrij goed machtig was en van het Grieksch ten minste de eerste beginselen verstond. Wij behoeven ons hier niet te beroepen op wat Mr. Aubrey zegt van een zekeren Mr. Beeston of Buston vernomen te hebben, "dat hij vrij goed Latijn verstond en in zijn jonger jaren schoolmeester op het land geweest was", wij kunnen zijn werken raadplegen, en dan vinden wij overvloedige bewijzen, dat het Latijn hem lang niet vreemd was . Men vindt er niet alleen tal van Latijnsche woorden, maar ook vele gezegden en aanhalingen uit Latijnsche schrijvers, Ovidius, Virgilius, Horatius, Seneca, Terentius, de grammatica van Lilly en anderen, verder vele gewone en spreekwoordelijke zegswijzen en eindelijk zinsneden, die niet aan anderen ontleend, maar van hemzelf afkomstig schijnen te zijn. Hierbij komt nog, dat hij meermalen bij het bezigen van Engelsche, van het Latijn afkomstige woorden, er een beteekenis aan toekent, welke afwijkt van de gewone, maar rechtstreeks aan het Latijn ontleend is; zoo spreekt hij van continent impediments, "hindernissen, die weerhouden" (Macbeth IV. 3. 64), van rivieren, die have overborne their continents, die de hen weerhoudende, insluitende oevers hebben overstroomd (Midzomernachtdroom, II. 1. 92). Dat de Latijnsche taal in hem leefde, blijkt dus genoeg, maar ook vele onderwerpen uit de Latijnsche letterkunde staan hem levendig voor den geest: in bijzonderheden kent hij de geschiedenis van Troje; hij zinspeelt meer dan eens op het jammerlijk lot van Philomela, kiest de geschiedenis van Venus en Adonis tot onderwerp van een gedicht en voorziet dit van een motto uit Ovidius. De laatstgenoemde dichter was ongetwijfeld door hem beoefend, vooral zijn "Gedaanteverwisselingen"; wel bestond er in zijn tijd van dit gedicht een vertaling van Golding, maar uit het bovenstaande kan men wel opmaken, dat hij het ook in het oorspronkelijke kan gelezen hebben; merkwaardig is het, dat de Bodleyaansche bibliotheek te Oxford een, in 1865 aangekochte, kleine Aldinische uitgaaf der Metamorphosen, van 1502, bezit, die op den titel van de verkorte handteekening van Wm Shakespeare voorzien is en misschien inderdaad aan hem toebehoord heeft . Dat ook Seneca hem bekend was, behoeft men niet te betwijfelen, als men in "Hamlet", 2. 474 en vgg. de beschrijving leest van Pyrrhus, die in dolle woede Priamus verslaat. Doch genoeg om Shakespeare's kennis van het Latijn en van Latijnsche schrijvers in het licht te stellen en te weten, wat wij van Ben Jonson's getuigenis hieromtrent hebben te denken. Deze heeft namelijk voor de gezamenlijke uitgave van 's dichters dramatische werken, de folio van 1623, een schoon gedicht aan zijn nagedachtenis gewijd, maar toch, in het volle gevoel zijner eigen geleerdheid, niet kunnen nalaten van Shakespeare's kennis der oude talen te getuigen, dat hij niet zoo heel veel van het Latijn en nog minder van het Grieksch af wist: And though thou hadst small Latine, and lesse Greeke. Ben Jonson was geleerd, maar zijn ijdelheid en eigenwaan overtroffen verre zijn geleerdheid; wel wilde hij in dit gedicht aan Shakespeare alle eer geven, maar dat hijzelf in geleerdheid Shakespeare overtrof, moest in het voorbijgaan uitkomen. Doch tevens blijkt uit dezen regel, dat Shakespeare met het Grieksch wel niet vertrouwd, maar er toch niet geheel onbekend mee was; misschien zelfs was zijn kennis toereikend om het Grieksche epigram te verstaan, dat hij in twee sonnetten, no. 153 en 154, heeft nagevolgd. Wat hij van andere talen wist, heeft hij waarschijnlijk door zijn verkeer in Londen opgedaan en men moet er niet al te gering over denken. Het Italiaansch was hem niet vreemd; waarschijnlijk kon hij een boek in die taal lezen, waaromtrent men de aanteekeningen bij "Eind goed, al goed", nazie. Hetzelfde kan van het Fransch gezegd worden; men mag vermoeden, dat hij Rabelais kende (zie de aanteekeningen bij "De klucht der vergissingen", III. 2. 117 en bij "Eind goed, al goed", I. 3. 53); of hij Fransch kon spreken of schrijven is een andere vraag; het Fransch in "Koning Hendrik
Toen hij nu de wegijlende zusters vervolgde, werden zij in vogels veranderd, de eene in een nachtegaal, de ander in een zwaluw; Tereus zelf werd een hop. Shakespeare gewaagt ook in zijn Cymbeline II. 2. 45 van Tereus en Philomela. Actæon.
Neen, neen, vorstin, dit zijn geen Venusteekens; Wraak is er in mijn hart, dood in mijn hand; Bloed zijn 't en wraak, die haam'ren in mijn hoofd. Hoor, Tamora, vorstinne mijner ziele, Die op geen hemel hoopt dan dien in u, 't Is heden Bassianus' oordeelsdag, Waarop zijn Philomela tongloos wordt, Uw zoons haar kuischheid rooven tot een buit, En in het bloed haars mans hun handen wasschen.
Woord Van De Dag
Anderen Op Zoek