Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !
Bijgewerkt: 12 juli 2025
't Zal hiervan afhangen: of Josua het op 't geen hier hem gezegd wordt wil en durft wagen, alles wagen. 't Wagen alleen en onvoorwaardelijk met wat en zooals het van God tot hem komt, onverschillig hoe het zal zijn: Overwinning of neêrlaag, leven of dood. En Josua zegt: ja. Ja, dat wil ik. Hij vraagt niet nog verder: Zijt gij van ons of van onze vijanden? Niet: wat zal de toekomst mij brengen?
Den zin van afgezonderd, door God Zich vóórbehouden, Gode toegewijd en toebehoorend, Zijn bizonder eigendom. En dit geldt niet enkel van die éene bepaalde plek, waarop wij hier Josua zien staan, maar 't geldt van heel het land, dat hier voor 't eerst door hem wordt betreden. Gansch Kanaän is heilig land.
Niet meer: Hoe zal dit en hoe dat? Hoe kom ik hier door, en hoe dáár over? Maar: Wat wil mijn God? En zooals Hij wil, wil ik; ik ben Zijn knecht. Hij wil slechts dienen, gehoorzamen, volgen. Josua gelooft. En nog eens: Dit is alles. Maar ook, dit brengt hem tot alles. Hij is onoverwinbaar. Maar ook dit laatste zal hij eerst later ervaren.
Misschien, dat wij wel over de akkers van Abjathar gaan. Toen moet het "arme Anatoth" een vesting geweest zijn. "Anatoth en hare voorsteden", zegt de Statenvertaling in Josua XXI:18. "Voorsteden": ik twijfel of die vertaling goed is. Hebben al die steden daar genoemd dan maar "voorsteden" gehad?
Zy noemden zich met hunnen vadersnaam in den tweeden-naamval, als patronymikon; b.v. Mozes Isaacs of Izaks, Jacob Baruchs, Levi van Manasse, Josua van Abraham, enz. Deze eenvoudige, ter nauer nood voldoende onderscheiding was hun genoeg; ja, velen onder hen waren er byzonder aan gehecht als aan iets eigenaardig-joodsch.
Niet: langs welken weg zal het gaan? Wat mag ik hopen? Wat moet ik vreezen? Niets er van. Maar hetgeen wij van hem zien en hooren is iets geheel anders. Toen, zoo wordt ons verhaald, viel Jozua op zijn aangezicht en aanbad, en zeide tot hem: wat spreekt mijn Heer tot Zijn knecht? Josua gelooft. Dit is alles. Hij vraagt niet meer als zoo even: Wat zal ik? Maar: Wat moet ik?
Zóó klonk het eenmaal van de lippen dier hemelsche verschijning een Josua tegen. Nú. Zoo zijn er nog altijd in het leven van iederen mensch, ook in het onze, van die »nú's«. Oogenblikken van groote beslissing. Oogenblikken, die meer dan andere spreken. Die beslag op ons leggen, en die het met zoo grooten nadruk en klem ons toeroepen: Nú ben ik gekomen. Nú komt het er op aan.
Met ons den toestand eenigermate in te denken, waarin de man, dien wij er in zien optreden, Josua, op dat oogenblik verkeerde; de gedachten, die hem vervulden, om daarin het aanknoopingspunt voor de hem ten deel gevallene verschijning te zoeken, en zóó er de blijvende kern, het Woord Gods, niet enkel voor hem, maar nog altijd voor ons ook, in op te sporen. Mozes was gestorven.
En wanneer wij 't dan doen, als wij vooruitzien, neen, dan wordt het er nog niet gemakkelijker op. Dán daar vóór ons een toekomst, die zich onbekend en onbegrensd uitbreidt. En in die toekomst alles zwijgend en zwart, een onpeilbaar donker, waar wij in staren. Echt, zooals bij Josua, een dreigende gestalte, een gewapend man, die op ons toetreedt. Een zwaard flikkert ons tegen. Maar w
't Is hier zoo echt gelijk de hemelsche verschijning tot Josua zegt: Nu ben ik gekomen. Nú! Het groote »nú« van zijn leven is dáár. In zijne onmiddellijke nabijheid ligt Jericho met zijn hooge wallen, zijn vaste muren en poorten. En achter dat Jericho, daar ziet hij ze éen voor éen oprijzen, die vele, vele steden en vesten, die moeten worden genomen.
Woord Van De Dag
Anderen Op Zoek