Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !

Bijgewerkt: 19 juni 2025


De onmiddellijke nabijheid van die vrouw stichtte eene troebele vreugd in haar. Zoo jeukt soms eene oude wonde, zoo brengt zij eene zinnelijke blijdschap tot in het hart van den zieke. Francine's haat was oud. Hij leefde sinds Rupert hare ziel had getaakt. Rup, zullen wij nog lang hier blijven? Zij was niet ongeduldig.

Alleen nog een klein, heel klein droppeltje van iets, om de kleur iets minder geel te maken?" "Kijk mij eens goed aan," zei mevrouw d'Ablong, zonder op de vraag van den kapper te letten. "Trek niet zoo met je wenkbrauwen. Neen, neen, niet dat haar wegschuiven van je voorhoofd." "Het jeukt zoo," zei Elsje verdrietig.

't Is een moeilijke tijd de leeftijd van Abraham en Marius van veertien tot vijftien jaar. De oogen open, een vraagzucht even onverzadelijk als de jongenseetlust, die erger jeukt dan de mazelen; een ontwakend vermogen en de lust om alles te begrijpen; een brandende begeerte om de wereld te veroveren èn dat wat achter de wereld en wat daar weer achter ligt......

Zij hebben zelfs geen verroesten nagel meer om te krabben daar waar het jeukt. En nu eischen zij het goed van kerken en kloosters! "En daar, in hun gastmaal, bij dien truwant van Kuilenburg, met dien anderen drinkebroer Brederode, hebben zij uit houten napjes gedronken, uit minachting voor den heere van Berlaymont en mevrouwe de landvoogdes. Ja, en zij hebben geroepen: "Leve de geus!"

Het smokkelaarsleven beviel mij beter dan het soldatenleven; ik gaf Carmen geschenken, ik had geld en een maîtres; ik had geen wroeging, want, zooals de zigeuners zeggen: schurft met plezier jeukt niet . We werden overal goed ontvangen; mijn makkers behandelden mij goed, ja zij betoonden mij ontzag.

Bewijzen muilezels, wien het jeukt, elkaar geen zeer gewichtigen dienst, wanneer de een den ander krabt ? Laat ik er nu maar niet van spreken, dat die vleierij een groot deel uitmaakt van die hooggeprezen welsprekendheid, een nog grooter van de geneeskunde en het grootste van de dichtkunst: kortom, dat door haar de geheele menschelijke samenleving verzoet en gekruid wordt.

Daar rijst de god der zee Alreê, Een wierkrans om de lokken; Hij brengt zijn holle weêrhelft meê; 'k Wou dat hij 't wat meerminnen deê, Al moest ik er voor dokken. Wat vremde stoet heeft hij Op zij, Het viertal werelddeelen. Die Azië is een oude prij; Die Afrika te zwart voor mij; Wie drommel zou haar stelen? Neptunus. Wat hebben malle maats Al praats! Mijn staf jeukt in mijn ving'ren.

Woord Van De Dag

zingenden

Anderen Op Zoek